28873 |
schaar |
grote scheer:
grutǝ sxɛ̄r (K361p Zolder),
grytǝ sxiǝr (K361p Zolder),
klein scheertje:
klē sxɛ̄rkǝ (K361p Zolder),
kleine scheer:
klēn sxiǝr (K361p Zolder),
scheer:
sxejǝr (K361p Zolder),
sxiǝr (K361p Zolder),
sxɛ̄r (K361p Zolder)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schaats:
jonger, steeds voor "ijzeren
schaats (K361p Zolder),
Verdrong schabberdein, o.i.v. het Nl. en mede doordat de houten schaatsen moesten wijken voor de metalen, waarvoor nooit het woord schaverdein gebruikt werd.
schaats (K361p Zolder),
schaberdijn:
schabberdein (K361p Zolder),
Z. schaats: [verdrong schabberdein, o.i.v. het Nl. en mede doordat de houten schaatsen moesten wijken voor de metalen, waarvoor nooit het woord schaverdein gebruikt werd].
schabberdein (K361p Zolder),
schaverdijn:
schaverdein (K361p Zolder),
Z. schaats: [verdrong schabberdein, o.i.v. het Nl. en mede doordat de houten schaatsen moesten wijken voor de metalen, waarvoor nooit het woord schaverdein gebruikt werd].
schavverdein (K361p Zolder)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)] || Schaats.
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
NB schaatser: schaatser.
schaatse (K361p Zolder),
schaberdijnen:
Vgl. Wdl. [der Nederlandse Taal] schaverdijnen.
schabberdeine (K361p Zolder),
schaverdijnen:
Vgl. Wdl. [der Nederlandse Taal] schaverdijnen.
schavverdeine (K361p Zolder)
|
Schaatsen.
III-3-2
|
24432 |
schaatsenrijder |
tenensnijder:
in het buurdialekt van Zonhoven beteket dit woord: "libel".
tienesneijer (K361p Zolder)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
et èè.zer (K361p Zolder)
|
stalen onderdeel van een schaats [ijzer, mes, snee] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Nek, kraag; ik zal u eens bij uw schabbernak pakken.
schabərnak (K361p Zolder)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
22155 |
schacht |
beur:
b˙ø̄r (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zolder, Houthalen, Zwartberg])
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122]
II-5
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
bellefleur:
bɛlflø̄r (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg]),
bɛlflø̜̄r (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Beringen, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|
27759 |
schachtdelven |
uitdiepen:
ō.tdipǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg])
|
Het delven van een schacht. Bij de meeste opgaven hoort "schacht" of "beur" als objekt. [N 95, 173; monogr.; Vwo 38]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
kas:
kas (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden]),
waterkas:
wǭtǝrkas (K361p Zolder
[(Zolder)]
)
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|