e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elkaar in de staart bijten staartbijten: startbęi̯tǝn (Zonhoven) Gezegd van de biggen. [N 76, 30] I-12
ellende (lijden) elend: ech ze zek van eleͅndn (Zonhoven), ellende: ech be zek van eleͅndn (Zonhoven), ellé.nde (Zonhoven), hie zet⁄en deleͅndn (Zonhoven), hiji zitj ène de ellende (Zonhoven), Ich bène zik van ellende (Zonhoven), élénn (Zonhoven), miserie: mezee.ëre (Zonhoven), misre: hie zet⁄en ə məzērn (Zonhoven) ellende || Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
ellendig elend-ig: éléndich (Zonhoven), ellendig: ellé.ndech (Zonhoven), ellé.ndich (Zonhoven), miserabel: mizzerao.bel (Zonhoven) ellendig || miserabel III-1-4
els els: els (Zonhoven), ɛls (Zonhoven) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer emmer: imər (Zonhoven, ... ), Nen iemer kaa.t wao.ëter eu.ver òch krèè.ge: een emmer koud water over je krijgen.D.i. een plotselinge ontnuchtering of teleurstelling ervaren  iemer (Zonhoven) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: nen engel twie engelen (Zonhoven), nen eŋəl twi eŋəls (Zonhoven), nən eͅŋəl twi eͅŋələ (Zonhoven), èngel (Zonhoven) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engel des heren angelus: Angelus (Zonhoven, ... ), engel des heren: Engel des Hieren (Zonhoven) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engelbewaarder engelbewaarder: engelbewaorder (Zonhoven) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3
engelen engelen: engelen in den hiemel (Zonhoven) De engelen in de hemel. [N 96D (1989)] III-3-3
engelenmis engelenmis: engelenmus (Zonhoven) Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)] III-3-3