e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoepelen bet de reep spelen: Sub **reep2.  bè de riep spee.ële (Zonhoven), bet de ring spelen: bɛ də rɛnk spèələ (Zonhoven), bet een ring spelen: Sub ring, (3).  bè(t) ne rè.nk spee.ële (Zonhoven), repen: ripe (Zonhoven), Afl. sub **reep2. Kil. reepen, ludere circulo ligno.  riepe, rīēëpe (Zonhoven), ringen: renge (Zonhoven), ränge (Zonhoven), rèŋə (Zonhoven), rênge (Zonhoven), Eertijds: spel waarbij de velg van een fietswiel met een stok werd voortbewogen.  rènge (Zonhoven), ringjagen: renk ja͂ge (Zonhoven) [Hoepelen]. || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Hoepelen. [ZND 01 (1922)] || Met een hoepel spelen, hoepelen. || Repen: **1. Hoepelen, met de hoepel spelen, de hoepel met een stok voortdrijven. || Ringen: 2. Hoepelen, met een hoepel spelen. III-3-2
hoepels van de huifkar boogde repen: bøgǝdǝ rēpǝ (Zonhoven) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hust (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Wilhelmina, Domaniale]), huṣt (Zonhoven) hoest [ZND 01 (1922)] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964] II-5, III-1-2
hoge hoed buis: Scherts.  buisj (Zonhoven) buis: hoge hoed III-1-3
hoge kaart(en) kaarten wie armen en benen: Sub arm2 (mnl. a(e)rm, erm).  kao.rt wij érrem én bien (Zonhoven) Kaarten als armen en benen, d.i. zeer goede kaarten. III-3-2
hoge rijgschoen bottine: Fr. bottine.  bóttin (Zonhoven), bottinetje: Fr. bottine; meestal dim.  bóttinneke (dim.) (Zonhoven), rijger: afl. sub rijgen.  rijger (Zonhoven), rijgschoen: ss. sub rijgen.  rijgschoen (Zonhoven) #NAME? || bottine: rijglaars III-1-3
hogen hogen: hugen (Zonhoven) de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] III-3-1
hok voor de beer berekot: bē̜ ̞rǝkǫt (Zonhoven) Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e] I-6
hol cambreur: cambreur (Zonhoven) Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a] II-10
holenduif holduif: hoolduif (gew.uitspr.) (Zonhoven), cf ook oerduif  h‧oəldoͅu̯f (Zonhoven), Z. ook o. *oerduif.  hoo.ëldouf (Zonhoven), Zie ook: oerduif, I. wild.  hoəldawf (Zonhoven), oerduif: ūərdawf (Zonhoven), columba oenas  ū.ərdoͅu̯f (Zonhoven), Z. ook o. hol(en)duif.  ōēërdouf (Zonhoven), wilde duif: Cfr. holduif.  n wilde duif (Zonhoven) *Oerduif: Hol(en)duif, kleine bosduif die in holle bomen broedt. || [Wilde duif] (Columba oenas). || Hol(en)duif. || holduif || Holduif (Columba oenas). || holenduif || Oerduif: Holenduif (Columba oenas). III-3-2, III-4-1