22359 |
hoepelen |
bet de reep spelen:
Sub **reep2.
bè de riep spee.ële (Q001p Zonhoven),
bet de ring spelen:
bɛ də rɛnk spèələ (Q001p Zonhoven),
bet een ring spelen:
Sub ring, (3).
bè(t) ne rè.nk spee.ële (Q001p Zonhoven),
repen:
ripe (Q001p Zonhoven),
Afl. sub **reep2. Kil. reepen, ludere circulo ligno.
riepe, rīēëpe (Q001p Zonhoven),
ringen:
renge (Q001p Zonhoven),
ränge (Q001p Zonhoven),
rèŋə (Q001p Zonhoven),
rênge (Q001p Zonhoven),
Eertijds: spel waarbij de velg van een fietswiel met een stok werd voortbewogen.
rènge (Q001p Zonhoven),
ringjagen:
renk ja͂ge (Q001p Zonhoven)
|
[Hoepelen]. || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Hoepelen. [ZND 01 (1922)] || Met een hoepel spelen, hoepelen. || Repen: **1. Hoepelen, met de hoepel spelen, de hoepel met een stok voortdrijven. || Ringen: 2. Hoepelen, met een hoepel spelen.
III-3-2
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
boogde repen:
bøgǝdǝ rēpǝ (Q001p Zonhoven)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hust (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Wilhelmina, Domaniale]),
huṣt (Q001p Zonhoven)
|
hoest [ZND 01 (1922)] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964]
II-5, III-1-2
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
Scherts.
buisj (Q001p Zonhoven)
|
buis: hoge hoed
III-1-3
|
23029 |
hoge kaart(en) |
kaarten wie armen en benen:
Sub arm2 (mnl. a(e)rm, erm).
kao.rt wij érrem én bien (Q001p Zonhoven)
|
Kaarten als armen en benen, d.i. zeer goede kaarten.
III-3-2
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
Fr. bottine.
bóttin (Q001p Zonhoven),
bottinetje:
Fr. bottine; meestal dim.
bóttinneke (dim.) (Q001p Zonhoven),
rijger:
afl. sub rijgen.
rijger (Q001p Zonhoven),
rijgschoen:
ss. sub rijgen.
rijgschoen (Q001p Zonhoven)
|
#NAME? || bottine: rijglaars
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hogen:
hugen (Q001p Zonhoven)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33398 |
hok voor de beer |
berekot:
bē̜ ̞rǝkǫt (Q001p Zonhoven)
|
Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e]
I-6
|
30826 |
hol |
cambreur:
cambreur (Q001p Zonhoven)
|
Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a]
II-10
|
22024 |
holenduif |
holduif:
hoolduif (gew.uitspr.) (Q001p Zonhoven),
cf ook oerduif
h‧oəldoͅu̯f (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. *oerduif.
hoo.ëldouf (Q001p Zonhoven),
Zie ook: oerduif, I. wild.
hoəldawf (Q001p Zonhoven),
oerduif:
ūərdawf (Q001p Zonhoven),
columba oenas
ū.ərdoͅu̯f (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. hol(en)duif.
ōēërdouf (Q001p Zonhoven),
wilde duif:
Cfr. holduif.
n wilde duif (Q001p Zonhoven)
|
*Oerduif: Hol(en)duif, kleine bosduif die in holle bomen broedt. || [Wilde duif] (Columba oenas). || Hol(en)duif. || holduif || Holduif (Columba oenas). || holenduif || Oerduif: Holenduif (Columba oenas).
III-3-2, III-4-1
|