e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honingpers pers: pǫrs (Zonhoven) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd hoofd: Geen mv (tenzij dat van kop)  hy.t (Zonhoven), kop: kop (Zonhoven) hoofd [ZND 01 (1922)] III-1-1
hoofd (spotnamen) paardskop: pairdskop (Zonhoven) Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)] III-1-1
hoofd ventilator grote ventilateur: grutǝ vɛntilatø̄r (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]) De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.] II-5
hoofdaltaar hoogaltaar: hoegaltaar (Zonhoven, ... ) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbalken van de eg balken: (sg ba.lǝk)  bɛ.lǝk (Zonhoven) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofdbord kop: kǫp (Zonhoven), kopstuk: kǫpstø̜k (Zonhoven) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek doek: dok (Zonhoven), halsdoek: halsdok (Zonhoven), hoofdslat: hy.tslat (Zonhoven), hytslad (Zonhoven), neusdoek: nø:zdo.k (Zonhoven), slatje: slęi̯tjǝn (Zonhoven) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] I-4, III-1-3
hoofdkaas hakkelummel: hákkelummel (Zonhoven), hoofdkaas: hetkīəs (Zonhoven), huutkiës (Zonhoven, ... ), hytkieͅs (Zonhoven), hy̞jtkiəs (Zonhoven), kipkap: ke.pkáp (Zonhoven), kipkap (Zonhoven), kop: kóp (Zonhoven), zie hoofdvlees  kóp (Zonhoven) fijn gehakt hoofdvlees, dat in vormen gestold en gezult wordt [Goossens 1a (1955)] || fijngehakt hoofdvlees || fijngehakte hoofdvlees || geperste kop || hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] III-2-3
hoofdkussen hoofdkussen: hytkeͅsən (Zonhoven), hytkøəsən (Zonhoven), hytkø͂ͅsn (Zonhoven), hoofdpulf: huutpullef (Zonhoven), hy(3)̄tpøləf (Zonhoven), kopkussen: koͅpkøͅsə (Zonhoven), Zie peluw  kópkö.sse (Zonhoven), kussen: kø͂ͅsn (Zonhoven) hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1