e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffiezeef, koffiefilter cafè-bourse: Verklw. börsjke  kaa.fiebórsj (Zonhoven), zij: zij (Zonhoven) koffie- of theezeefje || koffiezak III-2-1
koken (intr.) brotselen: protselen (Zonhoven), koken: kōkən (Zonhoven), kóókə (Zonhoven), ¯t Wao.ëter koo.kt: het water kookt Wië koo.kt vur òch: wie bereidt je warme maatijden  koo.ke (Zonhoven), zooien: zō (Zonhoven) koken [RND], [ZND 04 (1924)] || pruttelen als een kokende ketel III-2-3
kokmeeuw meeuw: muuf (Zonhoven), zeemeef: larus ridibundus  zīmy(3)̄f (Zonhoven) kokmeeuw III-4-1
kolen, kool delven kool maken: koal mākǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Julia]) De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div] II-5
kolenbon bon: boŋ (Zonhoven) Kolenbon die de mijnwerker recht gaf op een bepaalde hoeveelheid kolen. In Q 1 was het gebruikelijk, dat deze bon door de mijnwerkers aan de mensen verder verkocht werd. [monogr.; N 95A, 5] II-5
kolengruis gruis: grēəs (Zonhoven), gruis (Zonhoven), ¯t gröö.s óó.ët (d)e koo.ëliemer d؉.ën: het kolengruis uit de kolenemmer verwijderen  gröö.s (Zonhoven) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] || kolengruis III-2-1
kolenhandelaar kolenmarchand: koǝlǝmǝšaŋ (Zonhoven [Maurits]) Handelaar in kolen. [monogr.] II-5
kolenkit koolbak: koo.ëlbák (Zonhoven), koolbus: koo.ëlbös (Zonhoven) kolenkit III-2-1
kolenkraan grue: gry (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zolder]) [N 95, 37] II-5
kolenmand kolenmand: kǭlǝmān (Zonhoven) Mand waarin steenkool wordt geladen. Kolenmanden werden in Stokkem (L 423) vervaardigd van ruw vlechtwerk. Ze werden gebruikt in de Luikse staalfabrieken bij het stoken van de staalovens. [N 40, 95; N 40, 110] II-12