e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
man man: doowe lupt noo dieje man, dieje z`n dochter zik gewiejest ès (Zonhoven), dë.ə man (Zonhoven), də man ɛza‧[ə}t (Zonhoven), man (Zonhoven), mâ.n (Zonhoven), mens: diē mins es a͂ət (Zonhoven) Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND] || Man. Die man is oud. [ZND 05 (1924)] III-3-1
man, mannelijke zangvogel mannetje: menneke (Zonhoven) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon man: ma.n (Zonhoven), maa.n (Zonhoven), manskerel: cf. WNT s.v. "kerel (I)", ook: keirel, kaerel, karel; cf. WNT s.v. "karel (I)"= manspersoon; zie "kerel (I)  manskja.l (Zonhoven), manslui: manslui (Zonhoven), mansmens: mansmins (Zonhoven), mansvolk: mansvó.llek (Zonhoven), pee: peej (Zonhoven), pīē (Zonhoven), piet: cf. WNT s.v. "piet (I)"in uitdr. en verbindingen  piet (Zonhoven) man || man, kerel || man, manspersoon || manskerel || manslui || manspersoon || mansvolk III-2-2
manchet manchet: Fr. manchette.  mesjèt (Zonhoven) manchet: handboord aan overhemd of bloes III-1-3
manchetknoop manchetknop: ss. sub manchet.  mesjètknoep (Zonhoven) #NAME? III-1-3
mand mand: mān (Zonhoven  [(meervoud: mān)]  ), māǝn (Zonhoven) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker mandenmaker: mānǝmǭ.kǝr (Zonhoven), mandenvlechter: mānǝvlɛ.xtǝr (Zonhoven) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mandenmakersschaar knipscheer: knipsxęjr (Zonhoven) Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.] II-12
manen manen: mōnǝ (Zonhoven) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manier manier: menīēër (Zonhoven), mənîêr (Zonhoven), wijze: wijs(j) (Zonhoven) manier || manier van handelen, wijze || manier, wijze III-1-4