e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijzadel rijzadel: rē̜.zǭl (Zonhoven) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen gaan: ¯t broet ès aon¯t gòò.ën: het brooddeeg zwelt op  gòò.ë(n) (Zonhoven), opgaan: ¯t broet mòt nóch ópgòò.ën  ópgòò.ën (Zonhoven) rijzen III-2-3
rijzen, uit de aren vallen rijzelen: ręi̯zǝlǝ(n) (Zonhoven), rijzen: ręi̯zǝ(n) (Zonhoven) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rempəls (Zonhoven) rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ring ring: rè.nk (Zonhoven) ring III-1-3
ringbaard ringbaard: ringbaard (Zonhoven) Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)] III-1-1
ringen ringen: reŋǝ (Zonhoven), vingeren: ve.ŋǝrǝ (Zonhoven) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten de ringen/randen afdoen: de ren afdoen (Zonhoven), peulen: pou̯ələ (Zonhoven) [ZND 01 (1922)] [ZND 01u (1924)] I-7
ringtang tang: taŋ (Zonhoven) Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47] I-12
ringvinger ringvinger: ringvinger (Zonhoven) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)] III-1-1