29955 |
steenbeitel |
beitel:
bētǝl (Q001p Zonhoven),
bē̜tǝl (Q001p Zonhoven)
|
Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16]
II-9
|
27392 |
steenberg |
stort:
stǫrt (Q001p Zonhoven [Zolder]),
terril:
tɛrel (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.]
II-5
|
27784 |
steengang |
bouveau:
buvō (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei]),
bǝvō (Q001p Zonhoven [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De term steengang wordt in de Belgische mijnen gebruikt voor iedere gang die door het gesteente wordt aangelegd: "In Belgisch-Limburg zegt men "steengang" voor al de tunnels doorheen de steenrots gegraven" (Defoin pag. 29). In de Nederlandse mijnen maakt men een onderscheid tussen steengangen en steengalerijen. Een steengang is een mijngang in het gesteente, die dwars op de strijkrichting van de koollagen wordt gedreven. De koollagen worden door een steengang dus doorsneden. Een steengalerij daarentegen loopt evenwijdig aan de strijkrichting van de koollagen (zie ook het lemma Steengalerij): "In Nederlands-Limburg slaan de termen "gang" en "galerij" niet op de steenrots of op de kolenlaag, maar wel op de al dan niet haakse richting ten opzichte van de steenbanken, zodat men er steengangen en steengalerijen heeft" (Defoin pag. 29). [N 95, 180; N 95, 795; N 95, 372; monogr.; Vwo 298; Vwo 335; Vwo 735; Vwo 791]
II-5
|
28206 |
steengruis |
assen:
āsn (Q001p Zonhoven)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|
30022 |
steenkalk |
leskalk:
lɛskalǝk (Q001p Zonhoven)
|
Kalksoort die wordt verkregen door kalksteen, een voornamelijk uit koolzure kalk bestaand gesteente, in een kalkoven te branden. Steenkalk wordt meestal in ongebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. Volgens de invuller uit Q 98 werd de steenkalk vervaardigd uit 'gebrande kunderse steen' ('gǝbrandǝ køndǝrsǝ štęjn'). 'Kunder' ('køndǝr') is de locale benaming voor het plaatsje Kunrade bij Heerlen. Ruwe, nog niet bewerkte kalk werd in Q 121 'kalksteen' ('kalǝkštē') genoemd. [N 30, 28b; monogr.]
II-9
|
28111 |
steenkipstoel |
bascule:
baskø̄l (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547]
II-5
|
19637 |
steenkool |
brand:
bra.nt (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
braa.nt (Q001p Zonhoven),
klotkool:
klótkoo.ël (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
in tegenstelling van gruis
klótkoo.ël (Q001p Zonhoven),
kolen:
kōlən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kool:
kool (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kōwəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kōal (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738]brokken || huisbrand || klotkolen || kolen || steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
II-5, III-2-1
|
27518 |
steenkoolmijn |
charbonnage:
šarbǝnaš (Q001p Zonhoven)
|
De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511]
II-5
|
27649 |
steenpuist |
zweer:
zwęjr (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Laura, Julia])
|
Als gevolg van veel kruipen in lage pijlers konden steenpuisten ontstaan. [N 95, 958]
II-5
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
steenzweertje:
stīnzwiərkən (Q001p Zonhoven),
Plaatsnaam op de fiche: Kolveren.
stīnzwiərkən (Q001p Zonhoven)
|
negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|