e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenbeitel beitel: bētǝl (Zonhoven), bē̜tǝl (Zonhoven) Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16] II-9
steenberg stort: stǫrt (Zonhoven [Zolder]), terril: tɛrel (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Eisden]) Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.] II-5
steengang bouveau: buvō (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]), bǝvō (Zonhoven [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) De term steengang wordt in de Belgische mijnen gebruikt voor iedere gang die door het gesteente wordt aangelegd: "In Belgisch-Limburg zegt men "steengang" voor al de tunnels doorheen de steenrots gegraven" (Defoin pag. 29). In de Nederlandse mijnen maakt men een onderscheid tussen steengangen en steengalerijen. Een steengang is een mijngang in het gesteente, die dwars op de strijkrichting van de koollagen wordt gedreven. De koollagen worden door een steengang dus doorsneden. Een steengalerij daarentegen loopt evenwijdig aan de strijkrichting van de koollagen (zie ook het lemma Steengalerij): "In Nederlands-Limburg slaan de termen "gang" en "galerij" niet op de steenrots of op de kolenlaag, maar wel op de al dan niet haakse richting ten opzichte van de steenbanken, zodat men er steengangen en steengalerijen heeft" (Defoin pag. 29). [N 95, 180; N 95, 795; N 95, 372; monogr.; Vwo 298; Vwo 335; Vwo 735; Vwo 791] II-5
steengruis assen: āsn (Zonhoven) Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.] I-8
steenkalk leskalk: lɛskalǝk (Zonhoven) Kalksoort die wordt verkregen door kalksteen, een voornamelijk uit koolzure kalk bestaand gesteente, in een kalkoven te branden. Steenkalk wordt meestal in ongebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. Volgens de invuller uit Q 98 werd de steenkalk vervaardigd uit 'gebrande kunderse steen' ('gǝbrandǝ køndǝrsǝ štęjn'). 'Kunder' ('køndǝr') is de locale benaming voor het plaatsje Kunrade bij Heerlen. Ruwe, nog niet bewerkte kalk werd in Q 121 'kalksteen' ('kalǝkštē') genoemd. [N 30, 28b; monogr.] II-9
steenkipstoel bascule: baskø̄l (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547] II-5
steenkool brand: bra.nt (Zonhoven, ... ), braa.nt (Zonhoven), klotkool: klótkoo.ël (Zonhoven, ... ), in tegenstelling van gruis  klótkoo.ël (Zonhoven), kolen: kōlən (Zonhoven, ... ), kool: kool (Zonhoven, ... ), kōwəl (Zonhoven, ... ), kōal (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Waterschei]) [N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738]brokken || huisbrand || klotkolen || kolen || steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] II-5, III-2-1
steenkoolmijn charbonnage: šarbǝnaš (Zonhoven) De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511] II-5
steenpuist zweer: zwęjr (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Laura, Julia]) Als gevolg van veel kruipen in lage pijlers konden steenpuisten ontstaan. [N 95, 958] II-5
steenpuist, bloedzweer steenzweertje: stīnzwiərkən (Zonhoven), Plaatsnaam op de fiche: Kolveren.  stīnzwiərkən (Zonhoven) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2