33263 |
tweede klaversnede |
achtermaad:
axtǝrmǭt (Q001p Zonhoven)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
tinken:
te[n}ken (Q001p Zonhoven),
ət tɛŋt før ə məs (Q001p Zonhoven),
voor de tweede keer tinken:
twiede keer (Q001p Zonhoven),
twījədə kīr (Q001p Zonhoven)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20427 |
tweeling |
kweeling:
wordt minder gezegd; cf Hasselts wb. s.v. "tweeling", soms nog kjaaling; R. kweeling
kwee.ëling (Q001p Zonhoven),
tweeling:
twee.ëling (Q001p Zonhoven),
twilin (Q001p Zonhoven)
|
tweeling [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33998 |
twijg |
wis:
we.s (Q001p Zonhoven),
zweep:
zwip (Q001p Zonhoven)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
24495 |
twijg, jonge tak |
rijs:
rèè.ës (Q001p Zonhoven),
takje:
WLD
tekske (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
vits:
etym. (e.d.), zie boek
vits (Q001p Zonhoven),
véts (Q001p Zonhoven),
wis:
wis (Q001p Zonhoven)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || lang, dun twijgje || twijg || wis
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
jaan:
jaon (Q001p Zonhoven),
jōͅ.n (Q001p Zonhoven),
joͅu̯ən (Q001p Zonhoven),
jóó.ën (Q001p Zonhoven),
joun:
jouwen (Q001p Zonhoven),
sjalot:
S. scharlot; van Fra. échalote; invoeging van r
sjerlót (Q001p Zonhoven),
sjalottenpijpjes:
sjerlóttepèè.ëpkes (Q001p Zonhoven)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] || een ajuin [ZND 43 (1943)] || kleine ui || uiloof
I-7
|
20908 |
uiensoep |
juinsoep:
jóó.ënsóp (Q001p Zonhoven)
|
uiensoep
III-2-3
|
33788 |
uier |
tet:
tɛt (Q001p Zonhoven),
uier:
ø̜̄.r (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
ø̜̄r (Q001p Zonhoven)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
24260 |
uil |
bosuil:
bosuil (Q001p Zonhoven),
uil:
øͅlj (Q001p Zonhoven)
|
bosuil || uil
III-4-1
|
32722 |
uit de voor schieten |
uitspringen:
ōǝ.tspręŋǝ (Q001p Zonhoven)
|
Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b]
I-1
|