22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
[sic]
keïgele (Q005p Zutendaal),
kegels:
käigels (Q005p Zutendaal),
mɛtə kɛ.igəls wɛ.rt nəmi gəspɛ.lt (Q005p Zutendaal)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
keller:
kaller (Q005p Zutendaal),
kalər (Q005p Zutendaal),
khallər (Q005p Zutendaal)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
kɛ.rəl (Q005p Zutendaal)
|
kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
omgooien:
emgūi̯ǝ (Q005p Zutendaal)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
22803 |
kermis |
kermis:
kEhRmees (Q005p Zutendaal),
kɛ.rməs (Q005p Zutendaal),
merge est kermes (Q005p Zutendaal),
mergen is `t kermis (Q005p Zutendaal)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kersmis (Q005p Zutendaal)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q005p Zutendaal)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
21461 |
kibbelen |
krekelen:
ze zin weer ōn ⁄t kräkələ (Q005p Zutendaal),
stechelen:
stechele (Q005p Zutendaal),
vreigelen:
zə zin weer ōn ⁄t vräigələ (Q005p Zutendaal)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33173 |
kiembakje |
kiembak:
kimbak (Q005p Zutendaal)
|
Enige tijd voor het planten, van één tot twee maanden, in februari of maart dus, worden de pootaardappelen uit de kelder gehaald en in een kiembak op een warme zolder gezet. De aardappelen zullen dan gaan uitbotten, scheuten krijgen. Hier bewaart men ze tot de eigenlijke poottijd in mei. [JG 1a]
I-5
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
botten:
%%(alleen gezegd van aardappelen)%%
bǫtǝ (Q005p Zutendaal),
kiemen:
kimǝ (Q005p Zutendaal)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|