20787 |
koken (intr.) |
koken:
kūūkə (Q005p Zutendaal)
|
koken [RND]
III-2-3
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gries (Q005p Zutendaal)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kǫlǫmbǭrmaš ̇in (Q005p Zutendaal)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolenél (Q005p Zutendaal)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17813 |
komen |
komen:
kuüme (Q005p Zutendaal),
küəmə (Q005p Zutendaal)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
21266 |
koning |
koning:
ki.niŋ (Q005p Zutendaal)
|
koning [RND]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
iX eb hartəbrut (Q005p Zutendaal),
koning en dame:
ich hem kiening en dam bejein (Q005p Zutendaal)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (Q005p Zutendaal)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwisinjēͅrə (Q005p Zutendaal)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
heͅit (Q005p Zutendaal),
kool:
kul (Q005p Zutendaal)
|
kool [Goossens 1a (1955)] || krop kool [Goossens 1c (1955b)]
I-7
|