e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomstronk aarsgat: jasgoͅu̯t (Herk-de-Stad), (o.).  ēͅsgat (Halen), jasgot (Herk-de-Stad), jasgotə (Herk-de-Stad), (o.). ps. boven de # moet nog een ^ staan; deze combinatieletter kan ik niet goed maken/omspellen!  eͅi̯əsgoͅ^(j)ət (Donk (bij Herk-de-Stad)), ɛi̯əsgoͅ^(j)ət (Donk (bij Herk-de-Stad)), boks: boks (Blitterswijck, ... ), boôks (Neeritter), boͅeks (Rotem), boͅks (Geistingen), bu̞ks (Maaseik, ... ), bòks (Haelen, ... ), bóks (Bree, ... ), bôks (Ell), böks (Hout-Blerick), de bòks (Maasniel), de bôks (Baarlo), ein boks (Montfort), en bóks (Susteren), ⁄n bôks (Tegelen), (dem.: knôôr).  bôks (Nunhem), (dialect voor "broek").  de boeks (Maasbracht), (enkelvoud).  bóks (Egchel), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  de bo͂:ks (Melick), boomboks: baūmbooeks (Molenbeersel), baûmbòks (Tungelroy), de dikke zijde  boumbóks (Altweert, ... ), de o (van ...bouks) iets naar o.  boumbouks (Leuken), boomgat: naast jasgout = aars-gat  būmgoͅu̯t (Herk-de-Stad), boomkont: bumkōnd (Kermt), bumkōͅnt (Spalbeek), ps. boven de n moet nog een nasaleringsteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  bōmkən~t (Genk), boompoest: buəmpust (Hamont), boompost: bōmpōͅst (Lommel), boomstaart: būmsta͂ət (Kiewit), boomstam: bumstam (Zonhoven), boomstok: bøemstok (Opglabbeek), boomstronk: boomstronk (Genk), boomstronk (post) (Tessenderlo), boomstrunk (Bilzen), boumstronk (As), būmstruŋk (Sint-Truiden), būəmstroͅnk (Sint-Huibrechts-Lille), boomvot: baomvot (Mechelen), baumvot (Stokkem), boomvot (Welkenraedt), bōmvot (s-Gravenvoeren), boomwortel: boomwottel (Montzen), gaarblok: goͅərbloͅk (Mielen-boven-Aalst), gat: gaot (Kermt), gatblok: goͅətblok (Gelinden), xoət(blōk) (Gingelom), gateind: gatɛjng (Hoepertingen), goaitiŋ (Vliermaal), goateͅŋ (Borgloon), goating (Borgloon), goe.teng (Wellen), got eͅŋ (Herk-de-Stad), got eͅŋə (Herk-de-Stad), goëting (Velm), gōātin (Sint-Truiden), gōͅten (Sint-Truiden), goͅteŋ (Vliermaal), goͅèteͅŋ (Gelinden), ə goͅwətēͅnk (Velm), ⁄gaoͅteͅŋ (Zepperen), hegstomp: hegstoômp (Tungelroy), klos: klòs (Milsbeek, ... ), knor: knoor (Posterholt), knōōr (Swalmen), (bij denneboom).  knoor (Herten (bij Roermond)), knôôr (Nunhem), (mv.: kneur).  ⁄ne knoor (Boukoul, ... ), kont: de koont (Wolder/Oud-Vroenhoven), də kont (Ketsingen), də kōnt (Wintershoven), kont (Mal, ... ), koont (Rosmeer, ... ), kōnt (Grote-Spouwen, ... ), koͅnt (Beverst, ... ), ku̞nt (Romershoven), (m.).  koͅnt (Riksingen), (v.).  koͅnt (Hoeselt), poest: eine poes (Blerick), enne poesjt (Panningen), poest (Gennep, ... ), poe‧st (Weert), poêst (Tungelroy), pōēs (Boekend), pust (Bree, ... ), puusj (Egchel), pûst (As, ... ), (= van den).  poest (Tungelroy), (mv.: puus).  eine poës (Blerick), (oude boomrest: pèlpoest).  poest (Meijel), knar, oude vergroeide eikenstronk  poest (Blitterswijck, ... ), ook: wortelstronk  poêst (Altweert, ... ), post: (boomstronk) post (Tessenderlo), de post (Meldert), post (Beringen, ... ), poͅst (Beringen, ... ), (v.).  poͅst (Zelem), m.  poͅst (Zolder), W.N.T. post I, IV, 1), R., C.V. en T. bijv. id.; van Lat. postis deurpost  póst (Zonhoven), soets: suts (Neerpelt, ... ), suuts (Opglabbeek), sūəts (Opitter), sonk: sink (Zonhoven), etym. (e.d.), zie boek  si.nk (Zonhoven), ps. boven de n moet nog een nasaleringsteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  si̞n~k⁄ (Lummen), staart: stoͅət (Kermt), stek: steͅk (Bree), stob: stab (Zonhoven), stoeb (Castenray, ... ), stòp (As), stób (As), stóbbe (Maastricht), L.I. stab (Zonh.)  stap (Zonhoven), stok: stōk (Lanaken), stòk (As, ... ), ‧stoͅk (Rekem), stomp: stōp (Genk), stó(.)mp (Gennep, ... ), stóómp (Middelaar), storkel: sjtórkel (Lutterade), sjtór’kel (Bleijerheide, ... ), störekel (Montzen), störkel (Montzen), šturəkəl (Eupen), štu̞rəkəl (Eupen), stramp: strâmp (Tungelroy), in Stramp-roy, "van boomstronken gerooide (ontdane) plek in een bos  strâmp (Tungelroy), strobbel: stróbbel (Altweert, ... ), stronk: schtroŋk (Montzen), sjtronk (Reuver), sjtrónk (Bleijerheide, ... ), stronk (Leopoldsburg, ... ), stroonk (Boekend), stroͅnk (Hamont, ... ), strunk (Aldeneik), strynk (Tessenderlo), strónk (As), strônk (Tungelroy), ⁄nne sjtroonk (Mheer), (vr.).  strunk (Brustem), het gewone woord is strunkel  strónk (Maastricht), mnl. stronc, strunc  strò.nk (Zonhoven), stronk: (m.). ook verkleinw.: {str#]sk\\}.  nə stroͅŋk(ə) (Leopoldsburg), ve boom  stroe.nk (Hasselt), stronkel: strunkel (Amby, ... ), stronkje: mnl. stronc, strunc  stru.nkske (Zonhoven), stronkpost: strynkpost (Tessenderlo), stukvot: stuk vot (Dilsen), tronk: trōnk (Neerpelt), truŋk (Halen), trónk (As), tsonk: tsjoenk (Velm), tšunk (Sint-Truiden, ... ), vot: de vot (Eijsden, ... ), de vòt (Klimmen), də .vot (Sint-Pieters-Voeren), də voͅt (Eisden, ... ), een vôt (Hoensbroek), ing vòt (Waubach), vod (Lanklaar), vot (Bleijerheide, ... ), vōt (Bocholtz), voͅt (Neerharen, ... ), vòt (Lutterade, ... ), ⁄n vot (Geulle, ... ), (bijv. de vot is zitte blieve).  een vot (Oirsbeek), (kort oo-klank).  vōt (Heerlen), (v.).  voͅt (Mechelen-aan-de-Maas), (vr.).  vot (Boorsem), vot van de boom: de votte van de buim (Sittard), vot van een boom: vot van een boom (Hoensbroek), votte van ene bōōm (Brunssum), wissensonk: wissensink (Zonhoven), wortelen van bomen: wortele van baum (Schimmert) boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [Goossens 1b (1960)], [N 27 (1965)] || boomstronk, geknotte boom met kleine takjes, vaak door horzels bewoond || boomstronk, stobbe van oude heg || boomtronk || Hoe noemt u: het op en in de grond achtergebleven stuk van de gevelde en weggevoerde stam [N 75 (1975)] || onderstuk ve boom dat na het afzagen in de grond blijft || stobbe, boomstronk die nog vastzit in de grond || stronk || stronk van omgehouwen of afgezaagde boom || stronk ve boom || tronk, geknotte boomstam || uiteinde ve boomstam || voet, aardeinde van een boom III-4-3