e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht bimmel: Spottend.  bimmel (Hasselt), bisje: Zonhoven Wb. (p.49): *bis, staart van een varken [bijs].  biske (Zonhoven), dop: Opgerold.  dop (Peer), gevlochten haar: gevloochte hoar (Hoepertingen), haarstaart: haarstat (Borlo), haarstet (Beverlo), haartstet (Oostham), haorsterthen (Bree), haorstetten (Meldert), hoarstert (Overpelt), hoearstat (Gelinden), hoorstat (Spalbeek), horstèrt (Hamont), hoërstat (Stevoort), hōͅrstart (Opglabbeek), haarstaartje: hōͅrstertšən (Bree), haarstreng: hoərstrɛŋ (Bilzen), Mv. -streng.  hoarstrank (Opitter), haartres: howertres (Paal), haarvlecht: haorvlecht (Kuringen, ... ), haorvlècht (Neeroeteren), hoarvlecht (Gruitrode, ... ), hoarvløx (Mechelen-aan-de-Maas), hoeərvlech (Hoepertingen), hoͅ.rvleͅx (Mettekoven), De vlecht in een rond kuifje opgerold heet koef.  oarvləch (Eisden), Ook wel kortweg stert.  haarvlecht (Meeuwen), hiepje: hiepke (Bilzen), houppe (fr.): Opgedraaide haren tegen het hoof bij oudere mensen.  -> hoep (Nieuwerkerken), Opgerold op het achterhoofd.  houp (Sint-Truiden), knuppel: knuppel (Eijsden), kuif: kôf (Neeroeteren), Opgedraaide vlecht.  -> koef (Stevoort), lang haar: lank hoaər (Gutshoven), meetjesvlecht: meetjesvlecht (Rekem), papillote (fr.): papiljottə (Beverlo), Fransche pappilots.  papiljotten (Nieuwerkerken), Lang gekruld.  papəljot (Sint-Truiden), peesje: 96. ein lange vlecht, start-haor  peèske (Opoeteren), pijp: pījp (Kuringen), pijpen: Opgedraaid.  -> pijpen (Lommel), pijpenkrulletjes: pijpekrulle`es (Lommel), pijpjes: pijp`ens (Lommel), rollo`s: roeloo (Neeroeteren), rollos (Beverlo), slinger: sleŋər (Opgrimbie), slinger (Bocholt, ... ), staart: hət huoͅwər en nə stert gəslendərt (Houthalen), lange stat hoër (Riksingen), staart (Montenaken, ... ), staarten (Maaseik), stad (Ulbeek), start (Bocholt, ... ), starte (Neerpelt), stat (Bilzen, ... ), stert (Beringen, ... ), stertn (Zonhoven), stet (Paal), stērt (Bree), stoŭp (Zichen-Zussen-Bolder), stèrt in hoar (Kaulille), stètten (Heppen), stɛttə (Paal), Als het een haarvlecht is.  stat (Rijkhoven), Als het gevlochten is.  stat (Wellen), Geen andere benaming.  steͅrt (Hamont), Korte tres.  statte (Kuringen), Lang gedragen  staart (Hoepertingen), Mv. sterten.  stert (Helchteren), Mv. stetten.  stet (Tessenderlo), Mv.; twee staarten.  stet (Veldwezelt), Ook wel kortweg stert.  stert (Meeuwen), Twee lange vlechten.  start (Peer), staart, geslinderde -: gəslindeͅrdə steͅttə (Beverlo), staarthaar: stat gwoir (Mal), 96. ein lange vlecht, start-haor  start-haor (Opoeteren), staartje: stattje (Kuringen), stejtjes (Alken), stertjes (Grote-Brogel), stetjes (Kuringen), steëtsjes (Sint-Lambrechts-Herk), stɛtsjəs (Diepenbeek), Kort.  stertje (Kaulille), Voor kleine vlechten.  stertjes (Opoeteren), staartje, gevlochten -: gevlowchte stetjes (Wellen), staartje, klein -: 96. ein lange vlecht, start-haor  klein stertje (Opoeteren), streen: WNT: streen (II), 1) Streng (t.w. garen 2) Vlechtwerk, netwerk; 3) Sliert.  strêne (Reppel), streng: strank (Neeroeteren), streng (Stein), Als het twee of meer [haarvlechten] zijn.  streng (s-Herenelderen), Soms stat.  streng (Voort), strik: Gevlochten.  streͅk (Linde), tres: treis (Hasselt), tres (Diepenbeek, ... ), tressen (Helchteren, ... ), très (Meldert), três (Lommel), trɛs (Borgloon, ... ), Als het gevlochten is.  tres (Wellen), Gevlochten.  treͅss (Sint-Truiden), Kleine vlecht.  três (Bilzen), Lang.  tres (Kuringen), Vele langs elkaar, opgerond in buisjes.  tres (Heusden), tresje: treske (Ulbeek), vlecht: ein vlug (Schimmert), en vlecht (Oirlo), eu vluch (Oirsbeek), flĕcht (Posterholt), fliehet (Rimburg), fliejet (Eys), fliet (Simpelveld), flieët (Kerkrade, ... ), flig (Vijlen), flit (Epen, ... ), flug (Schaesberg), lange vlecht (Opoeteren), vlech (Asenray/Maalbroek, ... ), vlech(t) (Blerick), vlecht (Achel, ... ), vlechten (Lanaken, ... ), vleek (Hoensbroek), vleg (Kessel, ... ), vlegt (Meerlo), vlegtə (Lanaken), vleich (Groot-Loon), vleicht (Maaseik), vleugt (Maaseik), vlex (Zichen-Zussen-Bolder), vlēcht (Blitterswijck, ... ), vlĕcht (Gennep, ... ), vleͅcht (Opoeteren), vlicht (Gulpen), vlōg (Borgharen), vlōͅg (Lanaken), vluch (Amby, ... ), vluche (Bingelrade), vlucht (Doenrade, ... ), vlug (Maastricht, ... ), vlèch (Bilzen, ... ), vlècht (Neeroeteren, ... ), vlèchte (Alken), vlèg (Arcen), vlécht (Geistingen), vlég (Venlo), vlêch (Lottum, ... ), vlêcht (Helden/Everlo, ... ), vlöch (Berg-en-Terblijt, ... ), vlöcht (Puth), vlög (Heek, ... ), vløx (Mechelen-aan-de-Maas), vlùcht (Maasbracht), vləjx (Diepenbeek), vləxtə (Lanaken), vlɛ̄cht (Swolgen), ⁄n vlugt (Lutterade), 96. ein lange vlecht, start-haor  lange vlecht (Opoeteren), boven het hoedje een vlakke streep  vlêcht (Heijen), Indien ze koordgewijs gevlochten zijn.  vləg (Veldwezelt), lengteteken op de e  vlëcht (Wellerlooi), met lengteteken op de a  vlächt (Well), Mv.  vlextə (Opglabbeek), Opm. eerste e net als Fr. woord eette.  vle-et (Epen), ps. omgespeld volgens Frings.  vløͅg (Schimmert), soms uitgespr. flug , mv. flugte  vluch (Heerlen), Vlecht.  vlix (Grote-Spouwen), Zeer lange geslingerde haar.  vlicht (Heusden), vlechtje: vlēchkes (Genk), vlegel: vlegel (Meijel), wis: Anders [als het niet gevlochten is], als het loshangt.  weees (Wellen) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] || haarvlecht (alg.) [N 114 (2002)] || lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] || vlecht [SGV (1914)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)] III-1-1