e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jak basquine (fr.): bask`in (Riksingen), baskaen (Sittard), baskien (Lanaken, ... ), baskin (Hees, ... ), beskien (Eijsden, ... ), beskin (Hees), beskén (Rotem), biskien (Maastricht, ... ), biskin (Elen), bysken (Eisden), bəskin (Lanklaar, ... ), Et. Fr. basquine.  baskïn (Tongeren), Fr. basquine.  baskien (Maastricht), Fr. basquine; vero.  beskin (Gronsveld), zoals jak  baskin (Sittard), basquinetje (<fr.): baskĭĕntje (Klimmen), Fr. basquine; uit Biscaye ingevoerde Spaanse vrouwenmantel.  baskientsche (Valkenburg), blazer (eng.): blēzər (Velm), bloes: bloes (Beringen, ... ), bloese (Hasselt, ... ), bloesse (Wellen), blōēs (Hoensbroek, ... ), bloͅus (Linkhout), bloͅəs (Linkhout), blu.s (Opheers), blus (Borgloon, ... ), blūs (Ophoven, ... ), blūws (Hasselt), blóes (Tegelen, ... ), lange bloes (Middelaar), informant: nu zo  bloees (Herten (bij Roermond)), mer gebruikt  bloes (Lanklaar), van zijde en licht  blouse (Sittard), bloes met lange mouwen en een hoge kraag: blōēs mit lang moewwe en ne hôôge kraag (Klimmen), bloesje: bluuske (Tegelen, ... ), bolero (<fr.): boelero (Waubach), bollerau (Grazen (WBD)), bollero (Beverlo, ... ), bolleroo (Heerlen, ... ), bolluro (Mesch), bolléro (Valkenburg), boͅleroͅ (Teuven), boͅlerø (Hasselt), boͅlēro (Kermt), boͅləro (Beringen, ... ), boͅlərow (Diepenbeek), boͅlərō (Ketsingen), boͅləroͅu (Borlo, ... ), bòlərō (Ophoven), e"= ù klank  bollero (Borgharen), had geen mouwen en kwam maar tot aan de taille  bollero (Beverlo), bolerootje (<fr.): bolleroke (Guttecoven, ... ), casaquin (fr.): ka.zəke͂ͅ (Halen), kazəkɛ͂ (Wellen), chemisier (fr.): Chemissier.  šemisjē (Leopoldsburg), complet (fr.): complet (Gingelom), fannetje: voor oude vrouwtjes [f/j?, lijkt toch meer op f , rk]  fanneke (Sint-Truiden), gecentreerd jasje: gəseͅntrērt jeͅskə (Stokkem), gestrikt vest: gesjtrik ves (Puth), getailleerd (<fr.) jasje: getailleerd jaeske (Wijk), golf: golf (Mettekoven), goləf (Sint-Truiden), golfje: golfke (Sint-Truiden), halve jas: halve jas (Swalmen), hemdbloes: hempbloes (Nuth/Aalbeek), jacque (<ofr.): laŋə žak (Hoeselt), žak (Wellen), [cfr. A.Debever (2003), p. 30]  djak (Lauw), zjak (Bilzen, ... ), zjàk (Tongeren), jacquet (<fr.): jacket (Bemelen), jakeͅt (Kermt), jakket (Mal), jakkèt (Mechelen), jekit (Mesch), schekèt (Mechelen), schjekèt (Bocholtz), sekèt (Bree), sekètje (Grathem), sjaket (Limbricht), sjeket (Geulle), sjekèt (Jabeek, ... ), səket (Genk), zjaket (Eksel), žakeͅ (Zichen-Zussen-Bolder), žakeͅt (Sint-Truiden, ... ), Jacket.  žaket (Beringen), Jacquet.  žakeͅt (Millen), Zjaket.  žakĕt (Boekt/Heikant), jak: ene lange (jak) (Oirsbeek), jak (Achel, ... ), jakk (Lontzen), jāk (Bree), jek (Beek, ... ), joak (Roermond), ják (Hechtel), jäk (Tessenderlo), jèk (Schimmert), lange jak (Tegelen), lange jek (Schimmert), (mannelijk).  jak (Eys), [jekske vertaald als jasje in vb.]  jak (Venlo), Het hoge boordje versterk met baleintjes noemde men gimp (naar Fr. gulimpe).  jak (Eijsden), informant: was vroeger zo  jak (Herten (bij Roermond)), meer in heupen  jak (Kermt), Opm. bijv. ich kom dich aan d´t jak. (ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a).  jak (Beegden), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  jak (Heer), van laken of andere dichte stof, van voren met knopen dichtgemaakt  jak (Sittard), Vero.  jak (Gronsveld), Vgl. baskien*.  jak (Maastricht), jakje: jeksjke (Hoensbroek), jekske (Bree, ... ), jekskə (Lanklaar, ... ), jēͅkskə (Hamont), jeͅk(skə) (Kaulille), jeͅkskə (Bocholt, ... ), jäkske (Hout-Blerick, ... ), jèkschke (Hoensbroek), jèkske (Valkenburg), zjekske (Rijkhoven), žeͅkskə (Riksingen), Jekske.  žeͅkskə (Tongeren), verkl. voor jak.  jekske (Bree), jas: lange jas (Rummen (WBD)), laŋə jas (Hamont), jasje: ja.skə (Sint-Truiden), jeske (Eisden), jɛskə (Mechelen-aan-de-Maas), jekker: jekker (Boekend), jupe (fr.): jaap (Kuttekoven), jaup (Millen), jop (Widooie), joͅp (Riksingen), kapot (<fr.): kapoot (Heerlen), kepot (Bocholt, ... ), kapotjak (<fr.): kapotjak (Blerick), kapotje (<fr.): kaputsje (Geulle), kapötsje (Schimmert), kepőtje (Klimmen), Kil. kappootken, pala muliebris.  kapputsche (Valkenburg), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a. (is oude benaming).  kapötsche (Heer), kazakje: kazekske (Jeuk), kazavek: ka-za-vĕk (Ulbeek), ka.šəvek (Lanklaar), ka.zəveͅk (Opglabbeek, ... ), kaseevek (Koersel), kasevek (Voort), kasjevek (Beverlo, ... ), kasjevēik (Stevensweert, ... ), kasjevik (Oirsbeek), kasjevèk (Gronsveld, ... ), kasjevék (Brunssum, ... ), kasjeweik (Maasbracht), kasjvèk (Mheer), kasjëvek (Lanklaar), kassevik (Lummen), kassjevek (Dieteren), kasəvek (Hasselt), kasəveͅk (Brustem), kasəvɛk (Paal), kašəvek (Eigenbilzen, ... ), kašəveͅk (Grote-Spouwen, ... ), kazevek (Heers, ... ), kazevék (Zonhoven), kazjevek (Boorsem), kazjevèk (Einighausen, ... ), kazjəvek (Holtum), kazzevek (Meeuwen), kazzjevêk (Gronsveld), kazəvek (Zonhoven, ... ), kazəvĕk (Boekt/Heikant), kazəveͅk (Borgloon, ... ), kazəvik (Lummen), kazəväk (Spalbeek), kazəvèk (Zonhoven), kazəvɛek (Opgrimbie), kazəvɛk (Opheers), kažəvaek (Opgrimbie), kažəvak (Tongeren), kažəvek (Boorsem, ... ), kažəveͅk (Beringen, ... ), kāšəvek (Neeroeteren), kāšəvek, -ə, -skə (Neeroeteren), kāzjevĕk (Grevenbicht/Papenhoven), kāžəveͅk (Bree, ... ), kḁzəveͅk (Borgloon), kesevek (Gelinden), kešəvek (Martenslinde), kezəvēͅk (Opglabbeek), kĕzəvèk (Stevoort), kiēzəvek (Opglabbeek), kizevek (Niel-bij-As), køͅzəvek (Opglabbeek), kəzəveͅk (Opheers), kəzəvèk (Aalst-bij-St.-Truiden), kəžəväk (Romershoven), laŋə kašəveͅk (Rosmeer), laŋə kazəvɛk (Opheers), (kajevek [sic]  ka əvek (Mechelen-aan-de-Maas), [sic]  kajəvek (Zolder), Et. cache-avec.  kazavek (Kortessem), Fr. cache-effets.  kaschevèk (Valkenburg), Het Wa. kent cazawé, cazawik (Haust), Rijnl. Kaseeck; Schu. kazevek, kazavek. (Uit een Slavische taal afkomstig?).  kazəvaek (Meeuwen), Het Wa. kent cazawé, cazawik (Haust), Rijnl. Kaseeck; Schu. kazevek, kazavek. Ws. uit een Slavische taal afkomstig.  kazzevèk (Maastricht), Kazevik.  kazəvek (Beverlo), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a. (is oude benaming).  kajevĕk (Heer), Rijnl. Kaseweck, Waals cazawik &lt; Russ. katsaveika; Het Hass. gaat wsch. terug op een volksetymologische vorm *cache-avec.  kazzjevík (Hasselt), Vero.  kašəvɛk (Kanne), Vero. In verschillende vormen komt het woord in Limb. en Rijnl. (ook Waalse) dialecten voor; vermoedelijk van Slavische oorsprong.  kazzeweik (Roermond), Vgl. Luikerwaals cazawé, cazawik.  kazzëvèk (Tongeren), W.Pée: Kazavik, een stervend woord?. In: De Nieuwe Taalgids XLVI (1953), p. 891-897.  kažəvek (Meeswijk), zie casaquin.  kazavek (Uikhoven), kazavekje: ka.šəveͅkskə (Maaseik), kasjevekske (Hoensbroek, ... ), kasjeviekske (Eijsden), kasjevèkske (Caberg), kasəvekskə (Hasselt), kašəveͅkskə (Neerharen), kazevèkske (Beverlo), kazzevekske (Bree, ... ), kazzevekske, kezzevekske (Bree), kažəvɛkskə (Boorsem), kezjevekske (Diepenbeek), kàzzevèkske (Sint-Truiden), kiel: keel (Heerlen), kiel (Zichen-Zussen-Bolder), laŋə kīl (Millen), kleed: kleid (Maasniel), klet (<fr.): [Van Dale: klet (&lt;Fr. collet kraag, hals), &lt;gew.&gt; vierkant uitgesneden kort jakje met halflange mouwen]  klat (Borgloon), korset (<fr.): corsé (Tessenderlo), kort jasje: kort jeske (Nuth/Aalbeek), lee: WNT: lee (II), 1) Lenden -&gt; 2) Vandaar: het deel van een kleed dat de lenden omsluit. - Ook, meest in verkleinvorm: lijfje, vrouwenjak.  leij (Duras, ... ), lēi (Borgloon), lè: (Aalst-bij-St.-Truiden), lempje: [sic]  lae:mpkə (Wintershoven), lijfje: leifke (Neeroeteren), lĕifke (Vroenhoven), leͅfkə (Lommel), liefke (Grubbenvorst), lèfke (Wellen), #NAME?  lĭĕfke (Heerlen), mantel: laŋə mantəl (Vliermaal), ma.ntəl (Kermt), mantel (Leopoldsburg), mantəl (Hasselt), ? p en m door elkaar geschreven!  p/mantoel (Hoepertingen), manteltje: mantelke (Piringen, ... ), mēntelke (Alt-Hoeselt), mäntəlkə (Molenbeersel), ondertaille (<fr.): vgl. Kerkrade Wb. (p. 270): tallieë, talje, 1. taille. Ing triekko-, een nauwsluitend vest. (Van Dale (DN): Taille, taille.)  ongertalie (Kerkrade), paletot (fr.): pa.ltoͅu (Sint-Truiden), pa.toͅu (Borlo), palto (Hoepertingen, ... ), paletotje (<fr.): palsoke (Koninksem), paltoke (Riksingen), paltrauke (Tongeren), pitje: piettje (Ulbeek), pitje (Ulbeek), pitšə (Vliermaal), rok: rok (Bilzen), schootsjak: sjoetsjak (Hoensbroek), schortel: sjattel (Hees), schorts: schöets (Lontzen), schurket: cheurke (Zichen-Zussen-Bolder), scheureke (Zichen-Zussen-Bolder), sjörket (Mheer), spencer (eng.): [Van Dale: spencer (Eng.), 1. trui, zonder mouwen, meestal met V-hals; - 2. (veroud.) strakke damesblouse met panjes; damespakje met lange mouwen of ook zonder mouwen; - 3. mouw- en knooploos vest voor dames en heren]  sjpènser (Sittard), stel: stel (Diepenbeek, ... ), stĕl (Genk), steͅl (Hasselt), stèl (Stokrooie), stɛl (Zonhoven, ... ), stelsel: stelsel (Wijer), stelser: (stelset)  steͅlsər (Borlo), stensel: [sic]  stansal (Wellen), stènsel (Wellen), stoep: sjtoep (Heek, ... ), sjtŏĕp (Valkenburg), sjtub (Einighausen, ... ), sjtup (Schinnen), stup (Hoeselt), taille (fr.): Moeilijk leesbaar.  taille (Bleijerheide), taillebloes (<fr.): taalje-blōēs (Klimmen), tailleurbloes (<fr.): Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.  tajøͅrblus (Herk-de-Stad), vareuse (fr.): vereus (Paal), vrouwenbloes: vrāwəblus (Zelem), vrouwenjacket: vrouwejacket (Bemelen), vrouwenjak: la.ŋə vrouwəja.k (Maaseik), vrouwluijak: vrollie-jak (Bergen), vrouwluipit: vroͅleͅ⁄pit (Borgloon), zielenwarmer: zeelewermer (Sittard), zielewermer (Bocholtz), zieëlewermer (Chèvremont), zondagse bloes: zondegse blōēs (Puth) **kazavek: wijd vrouwenjak met mouwen || 1. loshangend jasje 2. loshangend kledingstuk in het algemeen || 1. vrouwenjak met lange slippen || [kazzevèk*]: lang vrouwenjak || baskien*: vero. nauwsluitend vrouwenjak (met baleinen) || bovengedeelte van een japon; kort hesje || cache-avec: vrouwenjak met lange mouwen || casaquin: vrouwenjak || damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || damesjasje: kort, met lange mouwen || damestrui || Fr. basquine, nauwsluitend vrouwenjak met baleinen || gebreid vestje || jak [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || jak (dim.) [ZND m] || jak (kledingstuk: wijde bloeze van grijs orleansstof, met mouwen voor s zomers als t heet was) || jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || jak, lijfje || jak: vrouwenkledingstuk (van boerinnen en meiden) || jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || jakje (vrouwenkleedsel) || jaque: kort, spannend vrouwenlijf || kazavek: vrouwenjak met mouwen || kazevek: soort vrouwenbloeze met lange mouwen en een rij knopen van keel tot navel || kort jasje || lang vrouwenjak || licht jakje met mouwen; kort jasvormig getailleerd colbert || los bovendeel van een japon, soort blouse || nauwsluitend vrouwenjak || nauwsluitend vrouwenjak met neerhangende plooien en baleinen (19e eeuw) || nauwsluitend, halflang vrouwenjak || spencer, keurslijfje: damesjakje || straksluitende damesbloes vóór +/- 1900 gedragen door boerinnen en meiden || vrij loszittend en tot in de heupen reikend vrouwelijk kledingstuk || vrouwenjak || vrouwenjak met mouwen || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjasje met lange mouwen en een rij knopen vooraan || vrouwenkledingstuk voor boerinnen || vrouwenmantel || wijd vrouwenjak met mouwen || wijde, geweven vrouwenrok met mouwen || Wollen lijfje. [N 25 (1964)] || wollen vrouwenjak III-1-3