25730 |
roerspaan |
fourchet:
vǝrket (P180p Kerkom),
gaffel:
gaffel (L250p Arcen),
gafǝl (Q020p Sittard),
houten riek:
hǫwtǝ ręjk (Q020p Sittard),
krabber:
krębǝr (Q078p Wellen),
kruidjesspaan:
krytjǝsspǭn (L293p Roggel),
moutriek:
[mout]rēk (Q099p Meerssen),
(mv.)
[mout]rēkǝ (L290p Panningen, ...
L387p Posterholt),
palet:
palęt (Q249p Aubel),
plet:
plęt (Q253p Montzen),
plets:
plɛtš (Q032p Schinnen),
riek:
rik (L210p Venray),
rēk (L325p Horn, ...
Q095p Maastricht),
(mv.)
rekǝ (Q078p Wellen),
roerder:
rø̄rdǝr (L381b Peij, ...
Q101p Valkenburg),
roergaffel:
rø̄rgafǝl (Q032p Schinnen),
roergerei:
rø̄rgǝręj (L292p Heythuysen),
roerhout:
rø̄rhǫwt (L295p Baarlo),
roerlepel:
rø̄rlę̄pǝl (L379p Laak),
roerschoep:
rø̄ršōp (L318p Stramproy),
roerschup:
rø̄ršø̜p (Q095p Maastricht),
roerspaan:
rø̄rspān (Q032p Schinnen),
rø̄rspǭn (L318p Stramproy),
rø̄ršpān (Q101p Valkenburg),
roerspaanders:
rē.rspǭ.ndǝrs (L365p Wijshagen),
roerstek:
rȳrstɛk (P120p Alken),
roervork:
rø̄rvorǝk (L289p Weert),
scheer:
sxęǝr (Q078p Wellen),
schup:
šø̜p (Q020p Sittard),
siroopkretser:
šrǫapkrętsǝr (Q032p Schinnen),
spaan:
spǭn (L289p Weert),
špān (L325p Horn),
vork:
vø̜rk (Q095p Maastricht)
|
De koperen driehoekige spaan of de houten spaan waarmee in de ketel wordt geroerd en waarmee stroopresten uit de ketel kunnen worden verwijderd. Zie afb. 25. De "siroopkretser" (Q 32) en het "palet" (Q 249) waren van koper vervaardigd, de "roerlepel" (L 379), het "roerhout" (L 295), de "roerspaan" (Q 32) en de "plet" (Q 253) van hout. Volgens de invuller uit L 295 was het "roerhout" van hout gemaakt om beschadiging van de koperen ketel te voorkomen. Het diende om de ingedikte massa te roeren en zo voor aan-koeken te vrijwaren. Bovendien ontstond er door de roerbeweging meer verdamping. De "plets" uit Q 32 had de vorm van een schoffel. [N 57, 25a; N 57, 25b] || Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.]
II-2
|