e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
andere eggen pin[eg]: pen[eg] (Neeroeteren) Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.] I-2
andijvie andijvie: andi.vi (Neeroeteren), andievie (Neeroeteren, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
ang anker: aŋkǝr (Neeroeteren), pin: pe.n (Neeroeteren  [(id)]  ) Het dun toelopende uiteinde van de sluisstijlen dat past in een daarmee overeenstemmend gat van de sluisbalk en de slagdorpel, het anggat. In het lemma zijn zowel benamingen voor de ang als voor het anggat opgenomen. [Vds 37; Jan 33] II-3
angel angel: a.ŋǝl (Neeroeteren), aŋǝl (Neeroeteren) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Neeroeteren) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok engel des heren: het loeit den éngel des hieren (Neeroeteren) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
appel, algemeen appel: appel (Neeroeteren, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appel, overige soorten kromstaartje: kròmpstertsje (Neeroeteren) appel, soort I-7
appelbol appelenbol: appelebol (Neeroeteren), krollemol: krollemol (Neeroeteren, ... ), Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom  krollemol (Neeroeteren), ovenkoek: oevenkoak (Neeroeteren), ovekook (Neeroeteren), ponnekje: pònneke (Neeroeteren) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelmoes appelcompte: appelekoompot (Neeroeteren), appelenpruts: appeleprootsj (Neeroeteren), Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham  appelepretsj (Neeroeteren), vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf  appelepretsj (Neeroeteren), appelenspijs: appelespies (Neeroeteren), appelmoes: appelmoos (Neeroeteren), appelpruts: appelprets (Neeroeteren), compte: kompot (Neeroeteren), schuifaf: omwille van de purgerende werking  sji-jfaaf (Neeroeteren) appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3