32191 |
wagenmakerij |
werkplaats:
werǝkplāts (L381p Echt)
|
De werkplaats van de wagenmaker. [N G, 3]
II-12
|
29865 |
walk |
walk:
wǫlǝk (L381p Echt)
|
Kleikoek van circa 3 cm breedte die met behulp van de afstrijkboog van de rechthoekige blokken klei werd gesneden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛafstrijkboogɛ.' [monogr.]
II-8
|
25525 |
wan |
wan:
wān (L381p Echt)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
25674 |
wanmolen |
wanmolen:
wanmø̜lǝ (L381p Echt)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|
28928 |
wanprodukt |
misbaksel:
misbaksel (L381p Echt)
|
Kledingstuk dat mislukt is. [N 59, 193]
II-7
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
livǝsmanj (L381p Echt),
wasmand:
wasmānj (L381p Echt)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
25968 |
watermolen |
watermolen:
wātǝr[molen] (L381p Echt)
|
Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2]
II-3
|
29681 |
waterstenen |
waterstenen:
wǭtǝrštęjnǝ (L381p Echt)
|
Stenen uit vormen die niet met zand bestrooid waren, maar alleen nat gemaakt werden. [N 98, 162; monogr.]
II-8
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bø̄ǝštǝl (L381p Echt)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31]
I-12
|
29050 |
wegsnijden |
kant(en) afdunnen:
kanjtj āfdønǝ (L381p Echt)
|
Wegsnijden van de naadinleg, kanten afdunnen. [N 59, 117b]
II-7
|