27824 |
zijwand |
karkisten:
kārkistǝ (Q163p Berg),
kisten:
kistǝ (Q163p Berg),
zijplanken:
ziplɛŋk (L429a Berg)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
zingen:
zenge (Q163p Berg)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q163p Berg)
|
bank [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitə (Q163p Berg)
|
zitten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33721 |
zoden afsteken |
afsteken:
āfstē̜kǝ (L429a Berg)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
19719 |
zolder |
zoller:
zoͅlər (Q163p Berg)
|
zolder [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
oversprong:
yø.vǝrspro.ŋk (Q163p Berg)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
32762 |
zonder voor spitten |
voor de vuist graven:
vø̄r dǝ vūs ˲grãvǝ (L429a Berg)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L429a Berg)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
səreͅl (Q163p Berg)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|