e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

Gevonden: 2389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bietenkopper reubenkopper: rø̄bǝkø̜pǝr (Middelaar) Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47] I-5
bietenloof, bladerkroon groen: grȳn (Middelaar), toppen: tø̜p (Middelaar) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
bietenmolen mangelenmolen: maŋǝlǝmø̄lǝ (Middelaar) Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d] I-5
bietenplantjes plantjes: plē̜ntjǝs (Middelaar) Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.] I-5
bietenplantjes uitdunnen afzetten: afzętǝ (Middelaar), uitdunnen: ytdønǝ (Middelaar) Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5
bietenriek reubenriek: rybǝrīk (Middelaar) Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.] I-5
biggen werpen poggen: pogǝ (Middelaar) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12
biggenmand poggenben: pogǝbɛn (Middelaar) Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.] I-12
bij dekking bevrucht behouden: bǝhāldǝ (Middelaar) De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a] I-11
bij handslag verkopen bij handslag verkopen: biej háándslag verkope (Middelaar) handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)] III-3-1