e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: bom (Baexem) boom [RND] III-4-3
boomklever boomlopertje: boumluiperke (Baexem) boomklever III-4-1
boomkruiper boomlopertje: alleen in kandidaatsscriptie  baumluiperke (Baexem) boomkruiper III-4-1
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumlîêwerik (Baexem) boomleeuwerik III-4-1
boomwagen mallejan: malǝja.n (Baexem) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boosaardig paard rotzak: rǫtzak (Baexem) Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o] I-9
bord telder: teljer (Baexem) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borst borst: bǫrst (Baexem, ... ) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9, II-3
borstelig haar pinhaar: pinhaor (Baexem), strohaar: strūūehaor (Baexem), varkenshaar: verkeshaor (Baexem), vlashaar: Wit, borstelig.  vlashaor (Baexem) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] || hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)] III-1-1
borsten flink get op het schap: Platvloers; die vrouw heeft flinke borsten.  die haet flink get op t sjaap (Baexem), memmen: memme (Baexem) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)] III-1-1