e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijke geit germ: gęrǝm (Opitter) [N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.] I-12
vrouwelijke hond, teef moer: mōr (Opitter) teef [Goossens 1b (1960)] III-2-1
vrouwelijke kat moer: mōr (Opitter) moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] III-2-1
vrouwelijke kip hen: hen (Opitter) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vruchtbare grond goede grond: gōi̯ǝ grø̜nt (Opitter) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vruchtgebruik erfpacht: erfpacht (Opitter) hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)] III-3-1
vulstukken spieën/spijen: spijǝ (Opitter) De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282] II-3
vuurmolen vuurmolen: vē.r[molen] (Opitter) Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.] II-3
vuurtang, sinteltang tang: taŋ (Opitter) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
wacht wacht: wax (Opitter) (op) wacht [ZND m] III-3-1