18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
plag:
plak (Q121a Chèvremont)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
sjpeët (Q121a Chèvremont)
|
specht
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
poezelkraag:
poezelkraach (Q121a Chèvremont)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boom (Q121a Chèvremont)
|
boom
III-4-3
|
24511 |
boomstronk |
storkel:
sjtór’kel (Q121a Chèvremont),
stronk:
sjtrónk (Q121a Chèvremont)
|
stronk
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
boeën (Q121a Chèvremont)
|
boon
I-7
|
18698 |
boordenknoopje |
knoopje:
knőpsje (Q121a Chèvremont),
kragenknoopje:
kraachekneufje (Q121a Chèvremont)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27338 |
boorhamer |
boorhamer:
bōrhamǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Door perslucht aangedreven machine waarmee gaten in het gesteente kunnen worden geboord. De werking berust op een slaande en een draaiende beweging. Volgens Defoin en Vanwonterghem wordt de term "boorhamer" ook gebruikt voor de meer moderne versie van dit toestel: "Bij vroegere boorhamers onderging het boorijzer een stootsgewijs draaiende beweging. De thans gebruikte rotatieve boortoestellen waarbij het boorijzer ononderbroken zonder slagen draait, noemt men ook boorhamers" (Vanwonterghem pag. 72). [N 95, 809; monogr.; Vwo 159; Vwo 162]
II-5
|
27364 |
boorkop |
boorkroon:
boorkroon (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.]
II-5
|
31422 |
booromslag |
boordrouw:
bǫardraw (Q121a Chevremont),
boorwinde:
bǫarweŋ (Q121a Chevremont)
|
Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.]
II-12
|