e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
askruisje assekruisje: assëkrajskë (Tongeren) Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)] III-3-3
asperge asperge: aspêrsj (Tongeren), ǝspɛržǝ (Tongeren) Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.] || asperge I-5, I-7
asse as: Opm. v.d. invuller: weinig gebruikt.  as (Tongeren) asse? [N 93 (1983)] III-3-2
aster (aster sinensis) zonnetjes: [Aster sinensis]  zónnëkë (Tongeren) aster III-2-1
aswoensdag asgoensdag: asgoensdog (Tongeren), aswoensdag: aswoensdog (Tongeren) Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)] III-3-3
augurk cornichon (fr.): kòrnisjôo (Tongeren) augurk I-7
aureool lichtkrans: de lichkrans (Tongeren), stralenkrans: #NAME?  de strwòillekrans (Tongeren) De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)] III-3-3
autoped trottinette (fr.): dë trottinèt (Tongeren), tru̞tənɛ̞t (Tongeren), /  trottinette (Tongeren), Fr. trottinette (vgl. Cajot, R.L.T.).  tròttënèt (Tongeren) / [SND (2006)] || Autoped. || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || Trottinette: autoped. III-3-2
avegaar navegaar: nǭmvǝr (Tongeren) Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.] II-12
averechts, achterstevoren heel mis: hēl mis (Tongeren) verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4