18982 |
zich schamen |
zich schamen:
sja’me, ziech (Q121a Chèvremont)
|
zich schamen
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
sich langweilen (du.):
lang’wielle, ziech (Q121a Chèvremont)
|
zich vervelen
III-1-4
|
27653 |
ziekenkaart |
schijn:
šīn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Verklaring, bewijs van het ziekenfonds dat men ziek is. Zie ook het lemma Verzuimen Wegens Ziekte. [N 95, 918; monogr.]
II-5
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie-altoar (Q121a Chèvremont, ...
Q121a Chèvremont)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
de ziebeuke (Q121a Chèvremont)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27970 |
zijdelingse druk |
drok op de stoot:
druk op dǝr štuǝs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden plag:
zieje plak (Q121a Chèvremont)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziejank (Q121a Chèvremont)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
deel:
del (Q121a Chevremont),
stoot:
štuǝs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
24401 |
zilvervisje |
boekworm:
boegworm (Q121a Ch?vremont)
|
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|