e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K315p plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte kraai, kraai kraai: krāāi (Oostham), krē (Oostham), geen fon.doc.  kraai (Oostham) kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-1
zwarte nachtschade nachtschade: naxtsxǭi̯ (Oostham) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwavelkaart solferkaart: sǫlǝfǝrkęt (Oostham) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zweep smak: smak (Oostham), zweep: zwīǝp (Oostham) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwellen zwellen: zwellen (Oostham, ... ) zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
zwemmen zwemmen: swɛmən (Oostham), zwemmen (Oostham) zwemmen [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)] III-3-2
zwenghout, spoorstok haamhout: hãmhāt (Oostham), hǭmhāt (Oostham) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren een eed doen op: ich wil teͅr neͅn īəd up dūn (Oostham), zijn eed doen op: ik wil er mene ied op doen (Oostham) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren zweren: die wonde za zweren (Oostham), dī wund zal zwērən (Oostham), zwēren (Oostham) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m] III-1-2
zwerm zwerm: zwęrǝm (Oostham) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6