e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk kalf vaarsje: vē̜skǝ (Ittervoort) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is rind: rentj (Ittervoort) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijke kat moer: moor (Ittervoort) Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)] III-2-1
vrouwenonderhemd? vrouwluihemd: vrouwluihumme (Ittervoort) onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
vrucht zetten botten: botten (Ittervoort) Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)] III-4-3
vruchtbare grond bouwgrond: bǫu̯wgronjtj (Ittervoort), gelpe: gɛlpǝ (Ittervoort) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vruchtgebruik tocht: tocht (Ittervoort) het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] III-3-1
vruchtvlies helm: helm (Ittervoort) Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)] III-2-2
vuist vuist: vōēst (Ittervoort) vuist [N 10 (1961)] III-1-1
vuistslag op de rug opdonder: opdonder (Ittervoort) Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] III-3-2