e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

Gevonden: 2251
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuinig benauwd: benauwtj (Geistingen) gierig [ZND 01u (1924)] III-3-1
zuiveren nasloveren: nasloveren (Geistingen) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zure oprisping maagzuur: maagzoor (Geistingen) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] III-1-2
zuring, groente zuurmoes: zoormoos (Geistingen) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] I-7
zuster zuster: zöster (Geistingen) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] III-3-3
zwaaien wenken: is niet ritmisch  winken (Geistingen), zwaaien: zweien (Geistingen) Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat met het wierooksvat zwaaien: met et wiereksvaat zweije (Geistingen) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwachtel windel: wenjel (Geistingen) Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)] III-1-2
zwad, houw gezwad: gǝzwōǝt (Geistingen) De hieronder opgenomen woorden zijn van toepassing op de hoeveelheid gras die de maaier met één slag van de zeis afmaait en die links van hem blijft liggen. Het Algemeen-Nederlandse woord zwad betekent zowel deze reep afgemaaid gras alsook de regel of rij gras die op het veld ontstaat als men een baan gemaaid heeft. Dit laatste begrip, de regel afgemaaid gras, komt in het volgende lemma ter sprake, onder de titel ''gezwad''. In sommige streken zijn de volksnamen voor beide onderscheiden begrippen aan elkaar gelijk. Deze gevallen zijn op kaart 9 aangegeven. Bij sommige woorden, zoals schaar, riem, zeissel, springt het betekeniselement "hoeveelheid, opbrengst" in het oog. Bij schob denkt men in de eerste plaats aan de graanoogst; daar betekent het doorgaans de hoeveelheid aren die men voor een halve schoof met één slag van de zicht of de zeis afmaait; hier is het waarschijnlijk overdrachtelijk gebruikt. Zie ook het lemma ''rij'', ''wiers''. Voor de volledigheid van dit kleine woordveld vergelijke men ook het lemma ''graanzwad'' in de aflevering over de Akkerbouw.' [N 14, 92; JG 1a; A 16, 1a; Lu 1, 16 add.] I-3
zwaden spreiden spreiden: spręi̯e (Geistingen) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3