22321 |
baantje glijden op het ijs |
slidderen:
schliddere (L329p Roermond),
sjliddere (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
sjlidderen (L329p Roermond),
sliddere (L329p Roermond),
Es de sjneej blief ligke, kinne-ver morge sjliddere.
sjliddəre (L329p Roermond)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden, sullen. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
barət (L329p Roermond),
boart (L329p Roermond),
bárt (L329p Roermond),
bārt (L329p Roermond),
haar:
hǭr (L329p Roermond),
vinnen:
ven (L329p Roermond),
vlimmen:
vlimǝ (L329p Roermond)
|
baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, II-6, III-1-1
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
legbalk:
legbalk (L329p Roermond)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
draagmoer:
drāxmōr (L329p Roermond)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
24298 |
baars |
baars:
baars (L329p Roermond)
|
baars
III-4-2
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbeleer (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
babbeltje:
babbeltje (L329p Roermond),
bábbeltjə (L329p Roermond),
karamel:
Die kermels plekke dich zo aan de tenj
kerme:l (L329p Roermond),
leren siesje:
laere sieskes (L329p Roermond),
siesje:
sieske (L329p Roermond)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || karamel || soort taaie babbelaars
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
jonge dochter:
jó:ngdochter (L329p Roermond),
jonge zoon:
jó:ngezoon (L329p Roermond),
kindje:
kiendje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
kleine, een -:
klei:ne (L329p Roermond)
|
baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || boreling van het mannelijke geslacht || jongedochter, boreling van het vrouwelijke geslacht || kleine, baby || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)]
III-2-2
|
31733 |
badding |
badding:
badeŋ (L329p Roermond)
|
Benaming voor een plank met een dikte van 6 cm (2.5 duim) en een breedte van 10 tot 17.5 cm (4 tot 7 duim). [N 50, 73o; L 40, 56 add.; monogr.]
II-12
|
19878 |
badkamer |
badkamer:
badkamer (L329p Roermond)
|
badkamer
III-2-1
|
19723 |
badkuip |
bad:
Den dokter haet \'m warm bajer aangeraoje
bad (L329p Roermond),
badkuip:
badkuup (L329p Roermond)
|
bad || badkuip
III-2-1
|