e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baantje glijden op het ijs slidderen: schliddere (Roermond), sjliddere (Roermond, ... ), sjlidderen (Roermond), sliddere (Roermond), Es de sjneej blief ligke, kinne-ver morge sjliddere.  sjliddəre (Roermond) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden, sullen. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baard baard: barət (Roermond), boart (Roermond), bárt (Roermond), bārt (Roermond), haar: hǭr (Roermond), vinnen: ven (Roermond), vlimmen: vlimǝ (Roermond) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baarmoeder van de kip legbalk: legbalk (Roermond) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe draagmoer: drāxmōr (Roermond) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: baars (Roermond) baars III-4-2
babbelaar babbelaar: babbeleer (Roermond, ... ), babbeltje: babbeltje (Roermond), bábbeltjə (Roermond), karamel: Die kermels plekke dich zo aan de tenj  kerme:l (Roermond), leren siesje: laere sieskes (Roermond), siesje: sieske (Roermond) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || karamel || soort taaie babbelaars III-2-3
baby, zuigeling jonge dochter: jó:ngdochter (Roermond), jonge zoon: jó:ngezoon (Roermond), kindje: kiendje (Roermond, ... ), kleine, een -: klei:ne (Roermond) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || boreling van het mannelijke geslacht || jongedochter, boreling van het vrouwelijke geslacht || kleine, baby || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
badding badding: badeŋ (Roermond) Benaming voor een plank met een dikte van 6 cm (2.5 duim) en een breedte van 10 tot 17.5 cm (4 tot 7 duim). [N 50, 73o; L 40, 56 add.; monogr.] II-12
badkamer badkamer: badkamer (Roermond) badkamer III-2-1
badkuip bad: Den dokter haet \'m warm bajer aangeraoje  bad (Roermond), badkuip: badkuup (Roermond) bad || badkuip III-2-1