e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
viool viool: vijuəl (Meeswijk), viool (Meeswijk) [II]. Viool: Strijkinstrument. || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
viooltje hondsviool: ’‧onsfəjul (Meeswijk), viool: fəjōͅl (Meeswijk) I-7
vis, algemeen vis: veͅs (Meeswijk) vis III-4-2
visaas visvoer: veͅsfōr (Meeswijk) aas om te vissen III-4-2
vishengel lijn: Met één of twee lijnen vissen.  li:n (Meeswijk), visgaard: veͅsxēͅrt (Meeswijk), visgarde: vèschgèèrd (Meeswijk), Zie geert: 1. Lange stok. Kil gheerde, gaerde virga, flagrum. Teuth. gherdde, snede, virga; Hgd. gerte.  vès-chērt (Meeswijk) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Lijn: **2. Hengel. || Visgeerd: Hengel, vislijn. || vishengel III-3-2, III-4-2
visnet net: Vist ge met een net of met een lijn?  nèt (Meeswijk) Net: 1. Weefsel met mazen om te vissen, vogels te vangen. III-3-2
vissen vissen: vèsə (Meeswijk) Vissen: 1. Vis vangen of trachten te vangen. III-3-2
vissen, ww. vissen: veͅsə (Meeswijk) vissen (ww) III-4-2
vissnoer snoer: De berf reet mich de snoer kapot en doe was ik den angel ook nog kwijt.  snōͅr (Meeswijk) [I]. Snoer: Lijn die deel uitmaakt van een hengel. III-3-2
vlaai vlaai: vlā‧j (Meeswijk) cirkelvormig gebak met fruit op, vlaai III-2-3