32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (P056p Stokrooie)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
ba(š) (P056p Stokrooie)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (P056p Stokrooie)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
28511 |
derdeling |
derling:
dɛrleŋ (P056p Stokrooie)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
astranterik:
astranterik (P056p Stokrooie),
deugeniet:
diugeniet (P056p Stokrooie),
stout kind:
stout kind (P056p Stokrooie)
|
een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
voor:
’n voor (P056p Stokrooie)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
ressier (P056p Stokrooie)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dip (P056p Stokrooie)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dijk (P056p Stokrooie),
dęi̯k (P056p Stokrooie)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke jas:
’n dikke jas (P056p Stokrooie, ...
P056p Stokrooie)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|