e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
egketting, koppelhaak [eg]wis: [eg]wī.s (Vliermaalroot) De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.] I-2
eglichter lichthout: lī.xhō.t (Vliermaalroot) Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.] I-2
egtanden tanden: tān (Vliermaalroot  [(sg tā.nt)]  ) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
ei zonder schaal schaals ei: šǫlzē. (Vliermaalroot) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eigenwijs eigenwijs: eigewees (Vliermaalroot) eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)] III-1-4
eik eik: e:k (Vliermaalroot), -  eek (Vliermaalroot), eikenboom: -  eekeboom (Vliermaalroot) eik [RND], [ZND 20 (1936)] III-4-3
eikel eikel: ekəls (Vliermaalroot), ai van Fr. je vais  aikels (Vliermaalroot) eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
eksteroog eksteroog: eksteroͅëch (Vliermaalroot), ekstroog (Vliermaalroot) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
emmer tob: toͅp (Vliermaalroot, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
enten greffelen: grei̯fələ (Vliermaalroot) [RND 08] I-7