17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wīēkə (Q038p Amstenrade)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kond (Q038p Amstenrade),
vot:
vot (Q038p Amstenrade)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24464 |
admiraalsvlinder |
pepel:
pepel (Q038p Amstenrade)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgelaten melk:
āfxǝlǭtǝ mɛlǝk (Q038p Amstenrade)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
ááfbròkələ (Q038p Amstenrade)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
ààfléggə (Q038p Amstenrade)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33485 |
afslaan, van noten |
slaan:
WBD\\WLD
sjlaon (Q038p Amstenrade)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
19701 |
afwas |
spoel:
speul (Q038p Amstenrade)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
spoelen:
met eine schotelsplak
speule (Q038p Amstenrade)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwèsjbak (Q038p Amstenrade),
spoelbak:
sjpeulbak (Q038p Amstenrade)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|