19074 |
willen |
willen:
wille (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
17596 |
wimper |
blinden (mv.):
blìnnə (Q099p Meerssen),
deksel:
dèksəl (Q099p Meerssen),
plimp:
pleump (Q099p Meerssen),
plùmpə (Q099p Meerssen)
|
ooghaar [DC 01 (1931)] || wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wind (Q099p Meerssen)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
winderig (Q099p Meerssen)
|
winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|
25700 |
windmout |
mout:
[mout] (Q099p Meerssen)
|
Groenmout dat onderworpen is aan een inleidend droogproces door middel van buitenlucht. Het mout bevat dan nog tamelijk veel water en kan derhalve moeilijk bewaard worden. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''drogen, vooreesten''. Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 19]
II-2
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q099p Meerssen),
winkelhoak (Q099p Meerssen)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)ine (Q099p Meerssen)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winterkleier (Q099p Meerssen),
winterkléjer (Q099p Meerssen)
|
winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
keuningske (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
winterkoninkje:
winterkeuningske (Q099p Meerssen),
winterkeüninkske (Q099p Meerssen)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (Q099p Meerssen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|