23352 |
wijwater |
wijwater:
wiejwater (Q099p Meerssen),
Ook: gewiejd water
wiewater (Q099p Meerssen)
|
Wijwater [wïjewaater, wiejwasser, fintwaater]. [N 96B (1989)] || Wijwater, gewijd water [weej-,wij-,wiejwaater, wiewasser, heilig water, vontwater?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23737 |
wijwaterbakje |
wijwaterbakje:
wïjwaterbekske (Q099p Meerssen)
|
Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23601 |
wijwateremmer |
wijwaterbak:
wiewaterbak (Q099p Meerssen),
wijwateremmer:
wiewaterummer (Q099p Meerssen)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
wijwaterkwast:
wiewaterkwas (Q099p Meerssen)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23351 |
wijwatervat |
wijwaterbak:
wiewaterbak (Q099p Meerssen)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
de wiezerplaat (Q099p Meerssen)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
de wiezers (Q099p Meerssen)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
een wil gaus (Q099p Meerssen)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
rozenstruik:
râôzesjtroek (Q099p Meerssen),
wilde roos:
WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)
wildwrôôs (Q099p Meerssen)
|
eglentier [SGV (1914)] || Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
-
wië (Q099p Meerssen)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|