e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijl bijl: biǝl (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma]) Hakwerktuig waarmee men ondergronds het hout van de ondersteuningen kan bewerken. De term "aks" duidde volgens de invuller uit Q 15 een grote bijl aan die door de roofploeg werd gebruikt. [N 95, 729; N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 130; Vwo 369] II-5
bijleggen bijlappen: bielappen (Brunssum) Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] III-3-2
bikkel(s) dikkel: diegel (Brunssum), dīGələ (Brunssum), dikkeltje: diekelke (Brunssum) Beentjes uit de varkenspoot als kinderspeelgoed. || De beentjes. [N R (1968)] III-3-2
bikkelen dikkelen: diegele (Brunssum), dīGələ (Brunssum) Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bil bats: bats (Brunssum, ... ) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
billen batsen: batsǝ (Brunssum) Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112] I-11
billijk billig: billig (Brunssum) redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)] III-3-1
binnenbeer binnenbeer: benǝbiǝr (Brunssum) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnensmonds praten mommelen: meuĭmuln (Brunssum) binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)] III-3-1
binnenstebuiten binnenstebuiten: ’t binneste boete (Brunssum), links: links (Brunssum) binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)] III-1-3