e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedhen broedkarige: brūtkǭregǝ (Heers) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broeds broedkarig: brudkǭlix (Heers) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12
broedsel broedsel: brytsǝl (Heers) [L A2, 357; monogr.] I-12
broedziek broedkarig: brūtkǭdex (Heers) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broek broek: bruk (Heers) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: broek (Heers, ... ), broek (ABN) (Heers), bruk (Heers, ... ) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broeksriem ceintuur: Rond den buik.  səntyr (Heers) draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broeksriem? riem: riəm (Heers) riem [ZND A2 (1940sq)] III-1-3
broer broer: bruur (Heers), 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  bruur (Heers), brôer (Heers) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
brompot grommelaar: groemeliër (Heers) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1