e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bundel zangen knuts: knø̜ts (Heers) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bunzing fis: vieës (Heers) bunzing [ZND 48 (1954)] III-4-2
buskruit poeder: poeier (Heers), poejer (Heers, ... ) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel kort stro aarbussel: uǝrbø̜sǝl (Heers), kortbussel: kǫdbøsǝl (Heers) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Heers), schoof: skǫu̯.f (Heers), strooi: strui̯ (Heers) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman gebuur: geboer (Heers, ... ), gəbur (Heers) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
buurt geburen: hij woejnt en de geboere (Heers) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw geburin: gəburin (Heers), gebuur: geboer (Heers) buurvrouw [ZND 22 (1936)] || een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
carnavalsoptocht carnavalstoet: [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  carnavalstoet (Heers) de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)] III-3-2
castreren boeten: byi̯tǝ (Heers, ... ) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9