32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brē.kǝ (K358p Beringen)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
boog:
bōx (K358p Beringen),
toejager:
tujēgǝr (K358p Beringen)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
17972 |
zwak, ongezond |
zwak:
>< gezond, sterk.
zwak (K358p Beringen)
|
zwak [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
>< gezond, sterk.
zwak (K358p Beringen)
|
Zwak (uitspraak en bet). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
18537 |
zwart pak |
soire (fr.):
swarē (K358p Beringen)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwarte:
zwętǝ (K358p Beringen),
zwarte koe:
zwętǝ [koe] (K358p Beringen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
geplekte:
gǝplɛgdǝ (K358p Beringen),
hoppele koe:
hǫpǝlǝ kǫi̯ (K358p Beringen)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte aalberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwɛrtə ālbēr (K358p Beringen)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
milner:
milənər (K358p Beringen),
milver:
milvərə (mv.) (K358p Beringen)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte kous:
zwette koosen (K358p Beringen),
zweͅtə kosə (K358p Beringen),
zweͅtə kōsə (K358p Beringen),
zwètte koose (K358p Beringen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|