34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwętǝ (K358p Beringen),
zwarte koe:
zwętǝ [koe] (K358p Beringen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (K358p Beringen),
zwarte koe:
zwętǝ kǫi̯ (K358p Beringen)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krèi (K358p Beringen),
krɛ̄i (K358p Beringen),
fr. bains
krai (K358p Beringen),
geen fon.doc.
kraai (K358p Beringen)
|
kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
kornet (<fr.):
kornet (K358p Beringen)
|
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18621 |
zwarte muts? |
muts:
møts (K358p Beringen)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxtsxāi̯ (K358p Beringen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lǝfǝrkā.rt (K358p Beringen)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
stekje:
steͅkskə (K358p Beringen),
stɛkskə (K358p Beringen)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (K358p Beringen)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smak:
smak (K358p Beringen),
zweep:
zwiǝp (K358p Beringen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|