24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
bladlos (K361p Zolder)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwartǝ (K361p Zolder)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (K361p Zolder)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krɛ̄ (K361p Zolder),
geen fon.doc.
kraai (K361p Zolder)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxtsxǭi̯ (K361p Zolder)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
28724 |
zwartwerk |
rouw:
rō (K361p Zolder)
|
Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c]
II-7
|
28726 |
zwartwerken |
rouw maken:
rō mākǝn (K361p Zolder)
|
Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c]
II-7
|
19541 |
zwavelstok |
zwavelstek:
zwāvəlstɛk (K361p Zolder)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22907 |
zweefmolen |
zwikkertjes (mv.):
NB zwikkerke: zitje van zweefmolen.
zwikkerkes (K361p Zolder)
|
Zweefmolen (kermistuig).
III-3-2
|
33995 |
zweep |
smak:
smak (K361p Zolder),
zweep:
zweep (K361p Zolder)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|