e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zanglijster, lijster lijster: lijster (Hoepertingen), lɛjəster (Hoepertingen), geen fon.doc.  lijster (Hoepertingen) lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-1
zaniken, zeuren zeveren: ze:jvəre (Hoepertingen) Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)] III-3-1
zedelijk slecht meisje slet: slet (Hoepertingen) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)] III-2-2
zedenpreek sermoen (<fr.): sermoen (Hoepertingen) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zeef teems: voor meel, bloem  tims (Hoepertingen), zijg: voor groenten, soep, koffie  zei̯(x) (Hoepertingen) zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen rooster: rø̜stǝr (Hoepertingen) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeep zeep: ze:jp (Hoepertingen, ... ) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: løi̯tər (Hoepertingen) zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer grote aardappelen kleppers: kløpǝr (Hoepertingen) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen varkenspatatjes: vɛrkǝspǝtɛtšǝs (Hoepertingen) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5