e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driftig colrig (<fr.): cf. Fr. colère  klaerig (Hushoven) driftig III-1-4
drijftol popkernel: pōēpkernèl (Hushoven) Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] III-3-2
drinken drinken: drinke (Hushoven, ... ), Hae drînktj völ de leste tiêt Haaltj ¯s wat drînke in hoês, want ve kriêge vanaovuntj bezeuk  drînke (Hushoven), fepen: Gaoje d¯r mej eine feêpe beej d¯n Tup  feêpe (Hushoven), heffen: Vae gaon d¯r os ieërst eine höffe  höffe (Hushoven), knoppen: Dae hieët ¯r fleenk wat geknuptj: hij heeft er heel wat op  knuppe (Hushoven), lotsen: Mójje det wecht lekker zeen lótse: kijk dat kind eens lekker duimzuigen  lótse (Hushoven), pimpelen: Vae koste bi-j mam goot pîmpele; dao waasj dek haole klot  pîmpele (Hushoven), tutteren: Goot getuttertj hebbe: goed gedronken hebben  tuttere (Hushoven), wippen: ich wup t¯r mich nog eîne: ik drink er nog eentje  wuppe (Hushoven) bier drinken || drinken [DC 03 (1934)] || glaasje bier drinken || zuigen, drinken III-2-3
drinkglas glas: glās (Hushoven) drinkglas III-2-1
drinkkuil in de wei drinkgat: dreŋkgāt (Hushoven), drēŋkgāt (Hushoven), drinkkuil: drēŋkul (Hushoven), kolk: kolk (Hushoven) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: āfstęr(ǝ)vǝ (Hushoven) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zuiplap: Verklw. zoêplepke  zoêplap (Hushoven) drinkeboer III-2-3
dronken kachel: Vergel. bargoens  kachel (Hushoven), kegel: Hae waas gésterenaovuntj weer flînk keegel  keegel (Hushoven), teut: Hae waas géster wee täöt Tedjuu waat, woordjae täöt  täöt (Hushoven), zat: Hae waas zoeë zaât as ¯n oeërlogschieëp (of as ¯ne Zwitser): hij was stomdronken det zal mich ¯n zaate bermertigheit waere: daar zal flink gedronken worden ¯ne zaâtlap: zatlap ¯ne zaâte: dronkelap, dronken persoon  zaât (Hushoven) dronken || zat, dronken, verzadigd III-2-3
dronken zijn hem om hebben: Hae haaj ¯m flink um  ’m umhebbe (Hushoven) dronken zijn III-2-3
droogdoek, theedoek handdoek: hānt˂dōk (Hushoven) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1