18905 |
aarden |
zich wennen:
zich wènne (Q019p Beek)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17653 |
aars |
kont:
ko.nt (L359p Beek)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzele (Q019p Beek)
|
uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
achterdochtig (Q019p Beek)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L359p Beek)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
32642 |
achterploeg |
achterploeg:
axtǝr[ploeg] (Q019p Beek)
|
Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b]
I-1
|
32741 |
achterste keerstrook |
bovenste voordel:
bøę̄vǝštǝ [voordel] (Q019p Beek)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
19445 |
achteruit |
hup-terug:
hep tręq (L359p Beek)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
achteruitslaan:
axtǝrūtslǭn (L359p Beek)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
hoofdbred:
hɛi̯brīǝ.t (L359p Beek),
schotsel:
sxotsǝl (L359p Beek),
schutsel:
šętsǝl (L359p Beek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|