21072 |
zuigen |
zuigen:
zōēgə (Q202p Eys),
zōēëge (Q202p Eys)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
(v.).
fleͅ.š (Q202p Eys),
flesje:
flĕschke (Q202p Eys)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22053 |
zuigwormen |
zuigwormen:
zuugwurm (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
genauw:
genouw (Q202p Eys),
gənōͅ.u̯ (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
uitgekiend:
ū.t˃gək‧int (Q202p Eys),
zuinig:
zuinig (Q202p Eys),
z‧øͅi̯nex (Q202p Eys)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
ingemaakte haring:
zelf gemaakt
eͅ.gəm‧agdə h‧iəreŋ (Q202p Eys),
rolmops:
rolmops (Q202p Eys),
van de fabriek
rōͅ.lmoͅ.ps (Q202p Eys),
zure haring:
zuere hiering (Q202p Eys)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
maagzuur:
maagzoeër (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
begijn:
begieng (Q202p Eys),
zuster:
zuster (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys,
Q202p Eys),
zŭster (Q202p Eys)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grauwe begijnen:
grauw begienne (Q202p Eys)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdesem:
zuǝrdēsǝm (Q202p Eys)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desem maken:
dēsǝm mākǝ (Q202p Eys),
desemen:
dēsǝmǝ (Q202p Eys)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|