25583 |
bolrijs |
aangaan:
āngǭn (Q036p Nuth),
bollerijs:
bǫlǝrīs (L292p Heythuysen),
bolrijs:
bǫlrīs (L163p Ottersum),
bolrijstijd:
bǫlrīstīt (L317p Bocholt),
eerste rijs:
īǝstǝ rīs (Q112p Voerendaal),
gaan:
goa (Q203p Gulpen),
gōn (Q095p Maastricht),
gǭn (K314p Kwaadmechelen),
joa (Q121c Bleijerheide),
gaan laten:
gǭǝ lǭǝtǝ (Q202p Eys),
gaantijd:
gø̜̄ntęjt (Q003p Genk),
gǭntīt (Q012p Rekem),
laten gaan:
(men zegt) lǭt guǝn (Q193p Gronsveld),
lø̜atǝ gø̜nǝ (Q015p Stein),
lǫtǝ goa (Q117a Waubach),
laten staan:
lǭtǝ štǭn (Q021p Geleen),
moeten aankomen:
(het brood) mot ānkōmǝ (Q197p Noorbeek),
moeten gaan:
(het brood) mot gǭǝ (Q197p Noorbeek),
mǫt gǭn (L383p Melick),
narijs:
nǫjręjs (Q180p Mal),
nǭrīz (L312p Neerpelt),
opgaan:
(het broot) git ǫp (P056p Stokrooie),
opgujn (Q198b Oost-Maarland),
rijpen:
rīpǝ (Q097p Ulestraten),
rijptijd:
rīptīt (Q099q Rothem),
rijstijd:
rēstęjǝt (Q082p Munsterbilzen),
rēstīt (Q113p Heerlen),
rīstīt (L330p Herten, ...
L269a Hout-Blerick),
rijzen:
ręjzǝ (L372p Maaseik),
rīzǝ (L321p Neeritter, ...
L318b Tungelroy),
tijd van gaan:
tit vān gōǝwǝ (Q204p Wittem),
tussenrijs:
tø̜sǝrīs (L270p Tegelen),
tweede gisting:
twēdǝ gɛ̄seŋ (L414p Houthalen),
voorgang:
vȳrjaŋk (Q121p Kerkrade),
voorrijs:
vȳrrīs (Q112p Voerendaal),
vø̄rręjs (Q095p Maastricht),
vø̄rrīs (L269a Hout-Blerick, ...
L270p Tegelen),
vultijd:
vøltējt (K278p Lommel),
vøltīt (Q012p Rekem)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|