e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofpot amelpot: hoͅməlpoͅt (Overpelt), amerbak: oamǝrbak (Voerendaal), amerbus: ōͅmərbøs (Waubach), ǭmǝrbøs (Geleen), ameremmer: aomer-ummer (Roermond), amerenbak: oamǝrǝbak (Waubach), ōͅmərəbāk (Lanklaar), ǭmǝrǝbak (Melick, ... ), amerenbus: ǭmǝrǝbø̜s (Tegelen, ... ), amerenketel: aomere-kaetel (Klimmen), oamerekeeëtel (Hoensbroek), ōͅmərəkētəl (Ulestraten), ōͅmərəkeͅsəl (Bocholtz), ǭmǝrǝkētǝl (Rothem), gewoonlijk een oude ketel die lek was  aemere kētel (Schimmert), amerenpot: aomberepot (Valkenburg), aomere pot (Baarlo, ... ), aomere-pot (Leuken, ... ), aomerepot (Amstenrade, ... ), aomerepòt (Maasniel), aomerrepot (Klimmen, ... ), aōmerepot (Sittard), oamerepot (Guttecoven, ... ), ōͅmrəpoͅt (Rotem), ōͅmərəpot (Kinrooi), ōͅmərəpoͅt (Klimmen, ... ), oͅmərəpoͅt (Maaseik, ... ), àmərəpoͅt (Bree), áomərəpoͅt (Lanklaar), òòmere pot (Panningen), ǭmǝrǝpot (Geulle, ... ), m.  aomərəpoͅt (Mechelen-aan-de-Maas), thans niet meer in gebruik  aomerepot (Rothem), amerenstoof: boven de a hoort nog een ?.  aomerestaŏf (Heythuysen), amerentob: aomere-tob (Eygelshoven), amerenton: oamǝrǝton (Kerkrade), ǭmǝrǝton (Noorbeek), amerentrog: ø̜amǝrǝtrox (Gulpen), amerketel: aomerketel (Buchten), op de boerderij werd daarvoor een oude ketel bedoeld  aomer-kaetel (Oirsbeek), amerkot: oͅmərkyt (Rosmeer), amerpot: aomerpot (Gronsveld, ... ), ōāmerpot (Heerlen), ōmərpoͅt (Zichen-Zussen-Bolder), ōͅmərpoͅt (Achel, ... ), oͅamərpoͅt (Bleijerheide, ... ), oͅmərpoͅt (Rosmeer), aomer is houtskool  aomerpot (Maastricht), aomere is houtskool aomere ieser is ouderwets voor strijkijzer  aomerpot (Haelen), niet ao zoals in maastricht  oamerpot (Heerlen), amerspot: aomerspot (Mechelen), oamǝrpot (Heerlen), ōͅmərspoͅt (Mechelen), ōͅməšpoͅt (Hoensbroek), ǭmǝrpot (Maastricht), ǭǝrspot (Neeritter, ... ), amertenbak: omǝrtǝnbak (Bree), ōͅmərtəbak (Maaseik), ǭmǝrtǝnbak (Hamont), amertenketel: amēͅrtəkitəl (Bree), ǭǝmǝrtǝnkētǝl (Overpelt), amertenpot: aomertepot (Kinrooi), oamertepot (Bree), ōͅmərtəpøt (Bree), o͂ͅmərtəpoͅt (Bree), àmərtəpoͅt (Bree), ǭmǝrtǝnpot (Ophoven), Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten  oamertepot (As, ... ), amerton: ǭmǝrton (Eijsden, ... ), amertrom: aomertrom (Oost-Maarland), ōͅmərtrom (Eijsden, ... ), ǭmǝrtrom (Oost-Maarland), amertspot: ōͅmertspoͅt (Bree), asbak: asbak (Genk), asemmer: asīmǝr (Melveren), assenbak: asəbak (Gelieren/Bret), āsǝbák (Munsterbilzen), ɛšǝbak (Nuth), assendemper: asəndempər (Bree), assenketel: asəke̝ͅtəl (Tongeren), assenkuip: asəkōͅp (Diepenbeek), assenpot: asəpoͅt (Leunen, ... ), bassin: basɛŋ (Zepperen), blusbak: blusbak (Bree), blusketel: bluskèètel (Valkenburg), blöskaetel (Klimmen, ... ), blöskëtel (Gronsveld), bløskētǝl (Gronsveld), bløskętel (Bilzen), blø̜skētǝl (Ulestraten), blø̜skē̜tǝl (Susteren), bløͅskēͅtəl (Klimmen), bluspot: bleͅspoͅt (Eigenbilzen), bluspot (Brustem, ... ), blyspoͅt (Tessenderlo), blöspot (Gronsveld), blø.spoͅt (Zichen-Zussen-Bolder), bløspot (Maaseik), bløspoͅt (Leopoldsburg, ... ), bløspǫt (Neerpelt), bløšpoͅt (Mechelen-aan-de-Maas), blø̄spot (Tongeren), bløͅspoͅt (Gronsveld), blęspǫt (Hasselt), mv. ~p@t  bleͅspoͅt (Hasselt), busketel: bø̄skētǝl (Maastricht), doofketel: dofkeͅtəl (Vliermaal), doofpot: daufpot (Panningen), dau̯fpoͅt (Hout-Blerick), daw.fpot (Panningen), dawfpot (Helden, ... ), da͂fpoͅt (Grote-Spouwen), dofpoͅt (Opheers), doofpot (Brunssum, ... ), doufpot (Sittard, ... ), doufpòt (Echt/Gebroek), dō.fpoͅt (Tongeren), dōfpot (Ottersum), dōfpoͅt (Beegden, ... ), dōͅfpoͅt (Blerick), dōͅu̯fpoͅt (Bocholt, ... ), doͅu̯fpoͅt (Aldeneik, ... ), doͅu̯fəpoͅt (Rotem), doͅu̯əfpoͅt (Kinrooi), du.fpoͅt (Zelem), dufpoͅt (Kermt), duu̯əfpoͅt (Beringen), duǝfpot (Arcen, ... ), duəfpoͅt (Achel, ... ), dūfpot (Meijel, ... ), dūfpoͅt (Hasselt, ... ), dūəfpoͅt (Blitterswijck, ... ), dy(3)̄fpoͅt (Spalbeek), dø&#x0304fpoͅt (Kiewit), døͅi̯fpoͅt (Opglabbeek), dōfpǫt (Ottersum, ... ), dǫwfpot (Beek, ... ), dǫwfpǫt (Maasbracht, ... ), dǭfpot (Maastricht, ... ), dǭwfpot (Bocholt), d‧oͅu̯fpoͅt (Guttecoven), doven van houtskool  daufpot (Thorn), m.  dīfpoͅt (Hasselt), doofton: doofton (Heugem), douche: dus (Houthalen), duš (Koersel), duiveltje: dūūvelke (Tegelen), emmer: øjǝmǝr (Lommel), gesloten bus: gǝšluǝtǝ bø̜s (Gronsveld), grauwpot: grōͅu̯wpoͅt (Beringen), grispot: grespoͅt (Beverlo, ... ), griespot (Eksel), grispot (Kwaadmechelen, ... ), grispoͅt (Beverlo), grīspo̞ͅt (Paal), de vrouwen die ver van het vuur zaten te naaien, legden een richeltje over deze pot, om hun vorken te warmen diende niet uitgesproken om het houtskool te laten koud worden, maar de mensen die verder van het vuur zaten te verwarmen, vooral de vrouwen die naaiden, zetten hun voeten er op en sloegen hun lange rokken eronder  grispoͅt (Lommel), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  grispot (Beverlo), grolpot: groͅlpoͅt (Beringen), grote marmiet: grōtǝ mɛrmit (Beverst), hoeielpot: hui̯əlpoͅt (Bocholt), Dus een beenverwarmer  hûjelpot (As, ... ), om eten warm te maken  hygəlpoͅt (Opglabbeek), hoeierpot: hoeijerpot (Valkenburg), pot met hete kolen, ölles  hoejjerpot (Klimmen), houtskoolketel: hōtskōlkētəl (Paal), houtskoolpot: houtskoolpot (Neeritter), houtskooltob: hǫwtskøǝltop (Cadier), ijzeren bak: ijzeren bak (Riksingen), ijzeren ketel: ijzeren ketel (Jabeek), ijzeren ton: īzǝrǝ ton (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ijzeren vat: īzǝrǝn vāt (Maastricht), ijzerton: īzǝrton (Sittard), ketel: ketel (Oirsbeek), klein vuurtje: klēͅvørkə (Beverlo), kolenbak: ku̯ōləbak (Riksingen), koolbak: kou̯əlbak (Beverst), koolpot: kōlpoͅt (Halen), krichelkolentrom: krexǝlkoalǝtromǝ (Bleijerheide), krichelskolenton: krexǝlskoalǝton (Kerkrade), krikkelskolenpot: kriekelskaolepot (Mechelen), krikkenbak: krekǝbak (Bevingen), krikkenpot: krikəpot (Tongeren), krikəpoͅt (Borlo), invuller is niet zeker  krekəpoͅt (Wellen), m, mv. pi?t  krukəpoͅt (Hasselt), m.  krikəpoͅt (Hasselt), mv. ~p@t  krikəpoͅt (Hasselt), krog: krǭx (Eys), luspot: lø̜špot (Gronsveld), marmiet: marmet (Zepperen), marmit (Schulen), oude marmiet: oude marmiet (Wilderen), oude pot: oude pot (Rumpen), ragelpot: roͅxəlpoͅt (Linkhout), rommelpot: roməlpoͅt (Beringen), smoorpot: schmoorpot (Roosteren), sjmoorpot (Heerlen), smoorpot (Boekend, ... ), smōərpoͅt (Kermt), snupperpot: snupperpot (Kerensheide), stoof: staof (Rothem), stoofbak: stu̯ōf˂bak (Riksingen), stoofje: stüîfje (Kerkrade), test: tes (Sint-Pieter), tijn: tsiŋ (Kaalheide), tondeldoos: to.ndəlduəs (Neerpelt), tondelpot: tintəlpot (Hechtel), tūtəlpoͅt (Neerpelt), trog: trog (Wijer), trommel: trommel (Tungelroy), troͅməl (Teuven, ... ), vat: vãt (Amstenrade), vuurpot: vuurpot (Kleine-Brogel, ... ), vøərpoͅt (Lummen) Aarden pot waarin de as van turf of kolen wordt gedoofd. [N 49, 119a; monogr.] || De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)], [N 49 (1972)] || doofpot om sintels in te doven || doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken || een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen || houtskoolemmer || klein model vuurpot || lollepot, bekken met glimmende kolen || metalen omhulsel rond de eigenlijke gris (=verplaatsbaar kacheltje met turfzoden verwarmd, vooral als voetverwarmer in gebruik) || Metalen pot met deksel waarin brandend houtskool wordt gedoofd. [N 64, 25b] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] II-1, II-11, II-8, III-2-1