21814 |
jokken |
bazelen:
Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.
bazele (Q021p Geleen, ...
Q095p Maastricht,
Q098p Schimmert,
L374p Thorn),
bazelen (Q015p Stein),
bazĕle (L381p Echt/Gebroek),
bazələ (L300p Beesel),
bāāzele (Q098p Schimmert),
báásələ (Q095p Maastricht),
bemuilen:
bemoele (Q202p Eys),
over iemand (liegen).
‧eͅŋə bəm‧ulə (Q202p Eys),
beuzelen:
Van Dale: beuzelen, 1. (w.g.) onzin vertellen, ongerijmde dingen zeggen; - (gew.) onwaarheid, beuzels vertellen.
beuzele (Q102p Amby),
beuzelen (L298a Kesseleik, ...
L371p Ophoven),
bēuzele (Q098p Schimmert),
fantaseren:
Van Dale: fantaseren, I. 1. zich aan het spel der verbeelding overgeven, zich droombeelden scheppen; -bazelen; ijlen in de koorts.
fantaseere (Q018p Geulle),
fanteseere (L387p Posterholt),
foetelen:
Van Dale: foetelen, (gew.) oneerlijk doen, bedriegen in het spel; -heimelijk iets doen; tersluiks gaan.
foetele (Q095p Maastricht),
foppen:
Van Dale: foppen, 1. op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden, verschalken; -2. erin laten lopen, in een onaangename positie brengen.
foppə (L300p Beesel),
gekken:
Van Dale: gekken, 1. gekheid maken, schertsen, boerten, jokken...
gekke (L294p Neer),
gekken (Q032p Schinnen),
gekkə (Q108p Wijnandsrade),
gékkə (L271p Venlo),
jokken:
(bij kinderen).
jokken (L265p Meijel),
(Eijsden!).
jokke (Q197p Noorbeek),
Van Dale: jokken, 1. (veroud., litt.) boerten, schertsen; dartelen, stoeien; -2. (vooral in kindert.) verzachtende uitdrukking voor: onwaarheid spreken, liegen.
jokke (L322p Haelen),
jokken (L428p Born),
lasteren:
lastere (L321a Ittervoort),
leugenaar (zn.):
leugeneer (Q095p Maastricht),
luugeneer (Q120p Heerlerbaan/Kaumer),
leugens (mv.):
laeges (L266p Sevenum),
roddelen:
roddelen (L364p Meeuwen),
uitkramen:
uitkramen (L364p Meeuwen),
verven:
verve (Q208p Vijlen)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|