25355 |
leren schede |
besace):
bēžes (L416p Opglabbeek),
beurs:
bø̄rs (L316p Kaulille),
bot:
bot (Q175p Riemst),
bus:
bøš (Q012p Rekem),
eren valiesje:
[leren] vǝlīškǝ (L413p Helchteren),
foedraal:
fūdrāl (L270p Tegelen),
gereietas:
gręjǝtas (L270p Tegelen),
gescheertas:
gǝšērtęs (L331p Swalmen),
hoos:
howǝs (K278p Lommel),
kalebas:
kalbas (P211p Waasmont),
klabas (P050p Herk-de-Stad),
kǝbas (K278p Lommel),
kardoes:
kardus (L413p Helchteren),
kolder:
koldǝr (Q187a Heugem),
korf:
kǫrf (L269b Boekend),
leren bot:
[leren] bot (Q078p Wellen),
leren koker:
[leren] kōkǝr (K358p Beringen),
[leren] kǭkǝr (L330p Herten),
leren schede:
[leren] šēj (Q113p Heerlen),
[leren] šęj (L426p Buchten, ...
L291p Helden,
Q095p Maastricht),
leren tas:
[leren] tas (L271p Venlo),
[leren] tēs (Q080p Vliermaal),
[leren] tɛš (Q020p Sittard, ...
Q117a Waubach),
leren tas (P120p Alken),
leren valies:
[leren] vlis (L366p Gruitrode, ...
L312p Neerpelt),
mallette):
malɛt (P176p Sint-Truiden),
messenhoos:
mɛsǝhōs (K318p Berverlo),
messenkoker:
mɛtsǝrkǭkǝr (L270p Tegelen),
messenschede:
mɛsǝsxęj (L289p Weert),
mɛsǝšē̜j (L265p Meijel),
mɛtsǝršęj (L290p Panningen),
mɛtsǝsxęj (L269p Blerick),
mɛtzǝršęj (Q121p Kerkrade),
messentas:
mɛtsǝrtɛš (Q202p Eys),
platte korf:
platǝ kǫ.rf (L321p Neeritter),
poche):
poche (Q071p Diepenbeek),
ransel:
ransǝl (P051p Lummen),
schede:
schede (L271p Venlo),
sxē (P120p Alken, ...
P046p Linkhout),
sxēj (P177p Zepperen),
sxęj (L312p Neerpelt, ...
L163p Ottersum,
P176p Sint-Truiden,
L289p Weert),
šē (L432p Susteren),
šē̜j (Q071p Diepenbeek, ...
L265p Meijel),
šęj (Q103p Berg / Terblijt, ...
Q018p Geulle,
Q203p Gulpen,
L292p Heythuysen,
Q039p Hoensbroek,
L325p Horn,
Q121p Kerkrade,
Q095p Maastricht,
Q036p Nuth,
L362p Opitter,
Q118a Terwinselen),
schouw:
šaw (Q091p Veldwezelt),
slachtersschede:
slaxtǝršē (Q081a Heesveld-Eik),
slachtschede:
slaxtsxęj (L211p Leunen),
šlagšęj (Q121p Kerkrade),
slachttas:
šlaxttɛs (Q009p Maasmechelen),
slachtzak:
slaxzak (Q096c Neerharen),
tas:
tas (L420p Rotem, ...
L318b Tungelroy),
tās (Q072p Beverst),
tē̜š (Q121p Kerkrade),
tęs (Q099q Rothem),
tɛs (Q071p Diepenbeek),
tɛš (Q204a Mechelen),
toot:
tūt (Q158p Riksingen),
valies:
valis (Q011a Kotem),
zak:
zak (P117p Nieuwerkerken)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|