e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verbeuzelen <omschr.> altijd op de straat staan: ze steet altied op de stroat (Vlijtingen), baren binden: baarrəbénjə (Grevenbicht/Papenhoven), baarə bénjə (Doenrade), baarə bəniə (Sweikhuizen), baore beende (Gronsveld), bare binge (Gulpen), bààrəbénjə (Susteren), Lett.: repareren van baren. Eindeloos lang kletsen om de tijd te doden. Indien een baar [= barile, diepe aarden schotel inhoudende 3 tot 5 liter. Zij werd veel gebruikt voor het afromen van melk] gebarsten of in stukken gebroken was, gingen de vrouwen ermee naar de baarebènjer om ze te laten repareren. [...] Tijdens het wachten op de reparatie, kortten de vrouwen hun tijd met kletsen en nieuwtjes vertellen.  baarebènje (Sittard), baren?: baare (Ittervoort), bazelen: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  baazələ (Schinnen), bazele (Thorn), bazelen (Bunde), beuëzele (Mheer), boazele (Hoeselt), bààzelə (Guttecoven), beuzelaar (zn.): beuzelaer (Hoensbroek), beuzelair (Montfort), blatsen: blatsje (Stein), brazelen: brazele (Ten-Esschen/Weustenrade), brazelen (Born), collationeren (<fr.): Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) &lt;&lt; fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.  klassjəneerə (Beesel), klenderen: klénjərə (Heel), kletskousen: kletskouse (Venlo), lamenteren (<fr.): Van Dale: lamenteren (&lt;Fr.), weeklagen, jammeren, kermen.  lamentere (Kerkrade, ... ), lamməteerə (Maastricht), lameren: Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.  lameren (Bree, ... ), lâmere (Schimmert), muilen: Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.  moele (Nieuwstadt), moele zich get op enne hoŏp (Gulpen), ummer aan ⁄t môêle (Schimmert), ouwehoeren: Van Dale: ouwehoeren, (inform. spreekt.), 1. vervelend kletsen, zemelen, zaniken; -2. langdurig, wat vertrouwelijk, intiem met elkaar praten.  awhooren (Maastricht), verbazelen: verbaazele (Sevenum), verbazele (Sevenum), verbeuzele (Herten (bij Roermond)), verbeuzĕlĕ (Echt/Gebroek), verbeuzələ (Montfort), verbrassen: titj vərbrassə (Meijel), verbreuzelen: verbreuzele (Amby, ... ), verbreuzelle (Vlodrop), verbrözele (Geleen), vərbreuzələ (Heerlen), verdoen: d⁄n tied verdōēen (Venray), fərdōōn (Reuver), verdôên (Eksel), zienen tied verdoeë (Merkelbeek), z⁄nen tied verdoen met kletse (Caberg), verkallen: verkàlle (As), vurkalln (Brunssum), verklenderen: verklendere (Maastricht), verklèndere (Voerendaal), verklendere &lt; verklennere &lt; verklenere &lt; verkleinere ? [Endepols 1955]  verklendere (Maastricht), verkletsen: verkletse (Oirlo, ... ), verkletsen (Kesseleik), verkletsje (Voerendaal), vərklētsə (Maastricht), verklommelen: tied verkloemele (Schaesberg), verklommele (Voerendaal), verknoeien: verknooje (Posterholt), verlullen: verlulle (Maasbree), verlummelen: verlummele (Roermond), vermuilen: dər ti.t˃ vərm‧ulə (Eys), d⁄r tied vermoele (Gulpen), vermoelle (Waubach), vermōēle (Ubachsberg), vermówle (As), verpraten: tied verpraote (Venray), verpraote (Tienray), verpraten (Meeuwen), ziene tied verproate (Meerlo), verprazelen: Van Dale: prazelen, (gew.) 1. bazelen, babbelen.  tiet vərprazələn (Urmond), verprazele (Swalmen), verprutsen: verpreutsə (Montfort), verprötsə (Wijnandsrade), verwauwelen: verwauwelen (Heythuysen), verwawele (Geleen), verwazelen: verwazelen (Kesseleik), verzaniken: verzanike (Tungelroy), verzanikke (Weert), verzauwelen: verzouwele (Tungelroy), verzeveren: verzèjvere (As), waswijven: wasweive (Nunhem), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwele (Maasniel, ... ), wauwelə (Oirsbeek), wauwələ (Kapel-in-t-Zand, ... ), wazelen: WNT: wazelen, In Limb. dial. Vgl. bazelen en wauwelen. Onzin vertellen, kletsen zonder inhoud, bazelen, wauwelen, leuteren.  wààzələ (Kelpen), zaniken: Van Dale: zaniken, gedurig herhalend, aanhoudend en op een vervelende wijze over iets spreken, iets vragen.  zaneke (Maastricht), zanniken (Meijel), zauwelaar (zn.): zawweleer (Maastricht), zauwelen: ps. boven de à staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  zàwwələ (Maastricht), WNT: zauwelen, zavelen, zawwelen. 4. (Limb., de Meierij) Beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.  zauwele (Ell), zebelen: zeibələ (Gennep), zeveren: Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  zeivere (Blerick, ... ), zieveren (Zonhoven), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Venlo), zwétsə (Venlo) eindeloos lang kletsen om de tijd te doden || verspillen || zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)] III-3-1