e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschillende knikkerspelen aftikken: tegen een raamdorpel of iets dergelijks terugstuiteren om de knikker van de tegenstander tot op spqnwijdte te benaderen.  aaftikke (Tegelen), beugelen: door een opstaand ijzeren ringetje  b"gələ (Kaulille), boedelen: in een kuiltje  boedele (Eijsden), boederen: boederen (Peer), buiksmijten: boeksjmiete (Helden/Everlo), hetzelfde als oetjeegere  boeksjmiete (Panningen), dood gooien: dūt gūjə (Maaseik), een lotje kavelen: #NAME?  e lotteke kavele (Thorn), hoopje schieten: #NAME?  hupke scheete (Heerlen), huiven uitschieten: huuve oetsjeete (Ten-Esschen/Weustenrade), jagen: jāgə (Zepperen), kaatsen: kaatse (Ittervoort), kangelen: kāŋələ (Bree), kernel kletsen: Knikkerspel in een ring met een hol in t midden.  kərneͅl kletsə (Wellen), kernen schieten: #NAME?  kaere sjeete (Schinveld), kippen: kepə (Rijckholt), kletsen: kletse (Asenray/Maalbroek), kletsen en spannen: #NAME?  kletsje en sjpanne (Hoensbroek), knokkelschieten: knēkəl sxītə (Peer), knopen werpen: #NAME?  knuupjer werfen (Kaalheide/Onderspekholz), koningkappen: kēneŋkapə (Hasselt), kot schieten: kut schītə (Mal), kraampje staan: (kraampje)  krø͂ͅmkə stōͅn (Tungelroy), kruisje schieten: #NAME?  kruuske sjete (Susteren), kulsen smijten: met knikkers op een cent of allerlei penningen gooien  køͅlsə sjmiete (Panningen), kulsen spannen: kuilse spanne (Montfort), laten vallen: loeete vallen (Hoepertingen), lijn schieten: #NAME?  lijnsjissen (Kaalheide/Onderspekholz), met pot: mit pot (Dieteren), mikken: bij het mikken gebruikte men de vingers van de rechterhand gestrekt en aaneengesloten> In de laagte tussen de vingers legde men de hilten, waardoor er een veel grotere kans was om 2, 4 of 6 hilten in de lots te laten vallen. Mikken werd met hooguit 8 hilten gespeeld  mikke (Leunen), mutsen: moetsje (Swalmen), muurtje: muurke (Heythuysen), nalopertje: naoluiperke (Heythuysen), #NAME?  noaleuperke (Wolder/Oud-Vroenhoven), omp of paar: een even aantal kæls in het kuiltje gooien. Kwam een even aantal kæls in de poel, dan was het paar en had de gooier gewonnen. In het andere geval was het omp en had de andere partij gewonnen. De kæls die buiten de poel bleven, waren verloren.  omp of paar in de poel doon (Blerick), oord schieten: centen in een ovaal rondje zetten en die met een knikker eruit schieten  eurt sjeute (Eijsden), op malkander schieten: op mekander schieten (Bevingen), perk schieten: #NAME?  peͅrk sjēͅtə (Brunssum), perkje schieten: perkske sjeeten (Nuth/Aalbeek), perkje steken: met de vinger alle knikkers in een kuiltje schieten  perkske steken (Velden), pijpenstaarten: In: On piêpesterte doon: knikkerspel waarbij in plaats van "maale""piêpesterte"werden gebruikt. (Voor de beschrijving van dit spel: zie "maale").  piêpesterte (Weert), pot: pot (Hoepertingen), pot uitboedelen: pot oet bŏĕdele (Beesel), potje huiven: een puitche huiven (Amby), pøͅtjə y(3)̄və (Guttecoven), potje jagelen: pøͅtjə jagələ (Guttecoven), potschieten: potscheete (Arcen), potsteken: potstēͅkə (Heythuysen), potstèke (Heythuysen), prijs schieten: pris sjētə (Klimmen), putje mee in schieten: poetje medin scheete (Beesel), putjeschieten: potje sjeete (Klimmen), raak en span: raak en spaan (Maastricht), schaaltjeringelen: Een spel dat waarschijnlijk alleen in Eksel gespeeld werd omdat hiervoor een grote "biel"(stalen ronde kogel) meet doormeter van drie tot vijf cm nodig was die wij ook weer bij de werkhuizen Smeets gingen vragen. Er werd een lijn getrokken op de grond en daan weerszijden op een afstand van drie passen ook een lijn. Op de middellijn plaatsen we een deksel van een doos van ca 10 cm diameter. Daarin plaatsten wij onze inzet, één of meer knikkers of "biellekes". Achter de twee andere lijnen stond een speler. Om de beurten gooide deze met de grote "biel"naar het deksel om dit te raken en omver te werpen. Als dit gebeurde vlogen de knikkers in het rond. Die raak gooide had het spel gewonnen en de knikkers waren voor hem. Het gebeurde dat er slechts een knikker of een gedeelte van de inzet uit het deksel vloog, dan ging het spel verder tot alle knikkers verdwenen waren uit het deksel. Viel het deksel op een knikker, ook dan werd er gespeeld tot de knikker vrij kwam. Als een glazen knikker stuk gegooid werd dan had de winnaar pech.  schèlke ringelen (Eksel), schieten: sjeete (Noorbeek), sjeeten (Mesch), sjete (Swalmen), #NAME?  sjeete (Obbicht), schieten vanaf de krijt: vanaf een lijn proberen de ingelegde knikkers uit een kuiltje of ovalen ring te schieten  sjētə vanāf də krēͅt (Noorbeek), schraampje steken: met knikkers en centen  sjrīəmkə stēͅkə (Heythuysen), schuiven: sjuve (Swalmen), spannen: #NAME?  spanne (Neeritter), steentje tikken: #NAME?  steinke tikke (Neeritter), stinke tikke (Thorn), steken: sjtiekke (Eijsden), #NAME?  staike (Neeritter), stop spelen: stoͅpspēlə (Zepperen), stoten: stoute (Hoepertingen), streep boedelen: sjtreep boedele (Swalmen), streep gooien: streepgoeje (Tungelroy), stuiteren: stuiteren (Boekend, ... ), tikken: tikke (Maastricht), #NAME?  tikke (Neeritter), jongens  tikke (Sint-Pieter), voor jongens  tikke (Maastricht), titsen: titchen (Heugem), titsje (Gronsveld), titsjə (Klimmen), tokkes en spannes: toekes en sjpannes (Roermond), tumpelen: tummelen (Helchteren), uit de pot schieten: Iech zal heë ns gouw n oug maoke, sè!  oat de pot sjiet`n (Diepenbeek), uitjageren: oetjegere (Helden/Everlo), met een grote knikker  oetjeegere (Panningen), uittikken: Hetzelfde als pætje tikke  oettikke (Tegelen), zaad schieten: #NAME?  zeut scheete (Ubachsberg), zōͅət sjesə (Bleijerheide), zōͅət sjisə (Bleijerheide), ps. deels omgespeld volgens Frings.  zɛ̄t} sjeete (Heek), zonder pot: zonger pot (Dieteren) [Knikkerspel:] Uit de pot schieten. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)], [N R (1968)] || Knikker: welke spelen doet men er mee? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)] || Knikkerspel. [ZND m] || Pijpestelen. || Schaaltje gooien. || Spel met bikkels en knikkers. III-3-2